Tijdperk


‘Antoon (1921-2001) en Truus de Wit – van der Horst (1923-1997) gaan de oversteek naar Bunnik maken, zoals zij het noemden. Op 20 april 1955 worden zij in Bunnik in de Dorpsstraat op nummer 1 op de grote, oude boerderij van Van der Horst met open armen ontvangen. Vader Wouter van der Horst is er geboren en getogen en heeft als enige zoon – hij had twee zussen – de boerderij van zijn vader overgenomen. Hij is tevreden. Hij heeft een opvolger. Hij heeft Truus en Antoon een nieuwe toekomst geboden en zijn kleinkinderen wonen in de buurt. De continuering van zijn bedrijf – met kinderen in en om de boerderij – doen hem en zijn vrouw, Sophie Peet, ontzettend goed, na de zorgen om de beide zonen Henk en Hein.  In de vroege 20e eeuw hechten mensen, vooral op het platteland, veel waarde aan gemeenschapszin en onderlinge hulp. Deze waarden verbinden families sterk met elkaar, zoals is beschreven in het boek, 'Transweik, toen werden alle kinderen nog boer'. Corry de Wit vertelt over een boerderij en haar familie vanaf 1901. We gaan terug naar deze boerderij in Oudenrijn, nabij Utrecht, waar Antoon is geboren. In het gezin Dorus de Wit (1872-1938) uit Oudenrijn en Marie de Wit – van Wijk (1878-1937) uit Houten was Antoon de Wit (1921-2001) de jongste van 10 kinderen.  Begin 20e eeuw neemt de vader Dorus de Wit, samen met zijn vrouw Marie, boerderij Transweik over van zijn vader. De kerktoren van de St. Anthoniekerk is duidelijk zichtbaar in de omgeving, waar de meeste mensen katholiek zijn. Oudenrijn heeft één lange weg, de Galecopperdijk, met winkels, een café, een kerk en huizen. In 1904 telt het dorp 657 inwoners. Dorus is een gerespecteerde boer met een gemengd bedrijf en bekleedt diverse publieke functies. Het plattelandsleven lijkt afgesneden van moderne ontwikkelingen die door marktveranderingen worden aangedreven. Door West Europa raast dé revolutionaire, sociale en economische ommekeer. Zij bereikt rond 1900 eerst de steden en pas later het platteland van Nederland. Maar schijn bedriegt. Het platteland is niet statisch. Zowel verhalen als archieven tonen aan dat boeren, in het licht van uitdagingen en vernieuwingen, consequent - vaak gezamenlijk - oplossingen vinden.  Geld en mest zijn voor een boer nooit overvloedig aanwezig, zeker niet voor de boeren in het schrale veengebied rond Utrecht. Meststoffen zijn schaars. Na de depressie na 1880 leidt dit in de provincie tot verdere specialisatie in intensieve veehouderij, waarbij steeds meer veengrond wordt omgezet in weiden en hooilanden. In 1911 wordt besloten om een tweede boerderij, Sterrenhof, aan te kopen, zodat er meer ruimte is om jong vee te laten grazen. Door Dorus’ landDe geografische ontwikkelingen in het sterk groeiende Nederland, ook rondom de stad Utrecht, gaan in alle hevigheid door. In dezelfde tijd begint men met het graafwerk voor het Amsterdam-Rijnkanaal. Het gaat dwars door de polder, door het land van Dorus – en vele andere boeren – heen. Voortaan moeten de paarden voor de met hooi opgetaste wagens de hoge kanaalbrug op en weer af. De paarden zijn angstig. Het duurt tot 1952 voordat het kanaal gegraven is.  De jongere De Witten nemen geleidelijk het bedrijf over van de oudere De Witten, die elk hun eigen bedrijf hebben. Enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog overlijden de ouders, Dorus en Marie, kort na elkaar. Zware jaren volgen, ook vanwege de tweede  wereldoorlog. Nederland is afgesneden van de internationale wereldhandel. De aanvoer van bijvoorbeeld krachtvoer voor het vee komt stil te liggen. Bij de eerste zeeblokkade volgen ingrijpende herstructureringen onder het motto ‘Productieslag’. De graan- en aardappelteelt krijgen een impuls en graslanden worden gescheurd, dwz omgeploegd om er bouwland van te maken ten behoeve van graanteelt. Het adagium van vader Dorus ‘het bedrijf moet draaiende blijven’ blijft de kinderen in hun oren klinken. Naoorlogse zaken, verkeringen en 'polderen'In 1947 worden er knopen doorgehakt. Er zijn drie data geprikt voor bruiloften van de jongste De Witten. Antoon's interesses zijn verdeeld over twee passies: meisjes en paarden. Het is op de dansvloer in Bunnik waar hij Truus van der Horst ontmoet. In 1947 bezegelen Antoon en Truus van der Horst (1923-1997) hun liefde met een huwelijk in de Barbarakerk. Op hun trouwdag maakt Antoon zijn entree te paard, vergezeld van een Utrechtse wagen, en begroet een grote stoet paarden van de Voornruiters die op hem wacht in de Meern. Vervolgens zetten ze koers dwars door Utrecht. Het is werkelijk een prachtige dag geworden! Azen op Transweikse grond en familieraadIn 1947, het jaar van Antoons huwelijk, werkt Nederland intensief aan wederopbouw. Te midden van het landelijke gebied ontvouwen de stadsuitbreidingsplannen van de gemeente Utrecht zich. Voor de De Witten is al duidelijk geworden dat deze plannen impact hebben op Transweik en Sterrenhof. In de voorkamer van Transweik vinden diepgaande discussies plaats over de ontwikkelingen die al plaatsvinden rond boerderij Weltevreden, gelegen nabij Sterrenhof. Een fundamenteel besluit volgt.  In de kantlijn’…‘Familieraad, verdeeld goed een der erfgenamen is gebruiker’ en ‘geen blokkade geld’, staat in de kantlijn in het archief te lezen. De gemeente is dus bekend met een groep van gezamenlijke erven. De De Wit-erfgenamen zijn zich bewust van de interesse van de gemeente Utrecht in het grondstuk en willen onteigening vermijden. Hun aanpak omvat het ontvangen van directe betaling en tegelijkertijd het voorlopig behouden van vruchtgebruik. Ze stellen aan de gemeente Utrecht voor Sterrenhof te verkopen, gevolgd door directe verpachting. Dit handhaaft het boerenrecht en genereert inkomsten voor De Wit's gebruiker, de broer van Antoon. Sterrenhof wordt aangeboden voor 2 gulden per centiare, onder de voorwaarde van goedkeuring door de overheid en behoud van gebruiksrechten voor de huidige gebruiker, De Wit, tot er gemeentelijke exploitatie plaatsvindt. Op deze manier behouden de De Wit-erfgenamen controle over de situatie. Lees verder in het boek van Corry de Wit over hoe de kinderen van Dorus en Marie allen hun weg hebben gevonden, ondanks lange tijd van onzekerheid of zij wel voort konden boeren of moesten verkassen.  Antoon en Truus in Bunnik krijgen 4 kinderen: Corry (1950), Ria (1952), Theo (1953) en Wout (1955). Zij hebben sinds hun huwelijk 7,5 jaar gewoond  op de boerderij Transweik in het dorp Oudenrijn. 

In de jaren zestig kregen we een aantal keren ijsvrij, zoals dat dan heette, vrij van school voor een ochtend of middag om te gaan schaatsen op de ijsbaan. Met dank aan juffrouw Hegge, toen. Ik begon het schaatsen op een paar nieuwe friese doorlopers maar die bevielen me niet omdat ze niet snel genoeg waren. Mijn vader kocht een paar “houten noren” bij Van Echtelt en die waren goed genoeg. En ik schaatste er op los op de ijsbaan. Nu waren we lid van de vereniging “De Nienhof”. Dat waren we al in de zomer, toen de verkoop begon. En zo kon ik vol trots mijn lidmaatschapskaartje laten zien aan het loket bij de ingang van de baan aan een vreemd figuur die ik helemaal niet kende. Bij de ingang stond een kantinekeet, waar Kees en Mien Van Manen koffie en hun specialiteit, warme chocolademelk, verkochten. Langs de muren stonden banken waar je op neerplofte om je benen wat rust te geven. De ijsbaan was verdeeld in een middendeel, voor de artistieke kunstrijders, en een ovaal eromheen voor de snelschaatsers. Dat middendeel, daar was Willem Hoogstraten altijd heer en meester terwijl hij met vrouwelijk gezelschap rondzwierde over het ijs. Als je geluk had en je was er tegen de middag, dan kon je Klaas Van Ommeren zien schaatsen, een semi-prof die in de stijl van Kees Verkerk over het ijs vloog. Of een van de Edelbroek broeders. De vereniging was altijd up-to-date met de muziek die uit de loudspeakers kwam. Die zes loudspeakers hingen elk hoog aan een paal terwijl hits als “We can work it out” van de Beatles uit de speakers kraakten. Er was niets beters dan dat en dat was fantastisch! En aan de overkant van de aanliggende Grote Laan stond de mooie villa van de notaris. En vlak bij de ingang stond de boerderij van De Wit. De waterpomp achter het loket pompte non-stop water onder het ijs. Na het schaatsen, wanneer ik naar huis liep, voelde ik mijn benen niet meer; maar dat gevoel had ik de volgende dag weer terug en meer dan dat, ik kon haast niet lopen van de spierpijn. En m'n vader zei dat dat normaal was, na een eerste dag op het ijs. Hij had gelijk en ik was er elke nieuwe dag dat het vriesde opnieuw, op die grote, Bunnikse ijsbaan!

Wie in de late jaren ’70 als huisvrouw in de gemeente Bunnik andere vrouwen wilde ontmoeten kon ruimschoots terecht in een van de drie dorpen. De Nederlandse Bond voor Plattelandsvrouwen, de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond, het Katholieke Vrouwengilde, de Christelijke Plattelandsvrouwenbond Werkhoven/Bunnik, de Katholieke Plattelandsvrouwen Organisatie, de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, Vrouwen in de VVD, de Rooie Vrouwen, de VOS-werkgroep, er waren liefst veertien organisaties gericht op vrouwen. Veel van die clubs organiseerden lezingen, excursies en gezelligheid. Toch bleek er nog een leemte in het aanbod voor activiteiten voor vrouwen. Overal in Nederland en in de buurgemeenten verrezen ze: Vrouwencafés. Iets dergelijks was er in Bunnik nog niet. In tegenstelling tot bijvoorbeeld verenigingen was de café -vorm anders georganiseerd. Er bestonden geen lidmaatschappen of verplichtingen, het waren avonden waarbij vrouwen zomaar konden binnenlopen. Het woord café bleek meer te zijn dan koffie en drankjes consumeren. Er was ook een inhoudelijke invulling op zo’n avond met discussies, een film of een voorstelling. Vanuit de VOS- cursussen (Vrouwen Oriënteren zich op de Samenleving) kwam het initiatief om ook zoiets te organiseren. Ook andere vrouwen sloten zich hierbij aan en organiseerden het Vrouwencentrum dat in 1979 van start ging in het jongerencentrum De Dolfijn, gevestigd in de oude Barbara school (1895-1985), inmiddels afgebroken. De naam Vrouwencentrum in plaats van Vrouwencafé was gekozen om niet te feministisch over te komen, radicaal was de bedoeling dan ook helemaal niet. De belangstelling was veel groter dan verwacht ondanks al die vrouwenorganisaties in de drie dorpen. Op de eerste avond liep de zaal vol met belangstellenden, nieuwsgierigen en vrouwen die mee wilden doen met het organiseren. Een vijftiental vrouwen ging aan de slag om iedere maand een avond op te zetten Dat gebeurde niet door een bestuur. Geen vaste voorzitter of secretaris, vergaderingen leiden of notuleren kon wel bij toerbeurt. Iedereen kon haar talenten ontplooien in een Werkgroep. Thema’s bedenken, spreeksters uitnodigen of een cabaretgroepje, een film huren, publiciteit verzorgen door middel van zelfgemaakte affiches en contacten met het Bunniks Nieuws. Met een kleine subsidie van de gemeente kon maandelijks een avond in de Witte Huisjes in Bunnik gehuurd worden. De belangstelling bleef groot. Er waren onderwerpen te over die interessant waren voor de doelgroep: vrouwen die meer wilden dan alleen gezelligheid en ontwikkeling. De vrouwencentrumbezoeksters waren geraakt door de vrouwenbeweging met de boodschap: zo gauw de kinderen iets groter worden de maatschappij weer in. Werk zoeken, een afgebroken opleiding weer oppakken of iets nieuws beginnen. En daarbij een andere taakverdeling in het gezin dan de man als kostwinner en de vrouw bezig met de kinderen en het huishouden. Het Vrouwencentrum speelde hier op in. In de doelstelling stond bewustwording van je situatie en assertiviteit: opkomen voor jezelf. Op de thema-avonden over een bepaald onderwerp, zoals Vrouw en Gezondheid, of Werken Buitenshuis, werd begonnen met een kleine inleiding of een expositie waarna in groepjes uiteengegaan werd om te discussiëren, na afloop napraten en gezellig samenzijn. Bij bepaalde onderwerpen kwamen er ook cursussen. Befaamd was de cursus Assertiviteit: opkomen voor jezelf. Traditioneel werden vrouwen opgevoed om bescheiden te zijn, dat kon met assertiviteit wel wat minder. Met berusting en tevredenheid kwam je niet ver. Altijd voor iedereen klaar staan was ook een groot goed voor de traditionele vrouw, dat vrouwen ook wel eens nee konden zeggen was een leerdoel bij de cursus. Het Vrouwencentrum was succesvol wat betreft het aantal bezoeksters en hun enthousiasme. Maar  er was  veel verloop in de Werkgroep. Vrouwen gingen weer werken of studeren en hadden daardoor niet genoeg tijd en aandacht voor het Vrouwencafé. Uiteindelijk ging het aan de eigen doelstellingen  ten onder. Nog enige jaren werd het voortgezet als een Literair Café waar ook mannen welkom waren. Maar na bijna veertig jaar is de vrouwenbeweging nog niet klaar. Er zijn nog veel kwesties : #Me Too, het glazen plafond, het vrouwenquotum bij aanstellingen, de abortuswetgeving en gratis of goedkopere kinderopvang. In het Vrouwencentrum stonden die nog niet op de agenda.   Dochters en  kleindochters deden opleidingen en maakten carrière. Vrouwen die vroeger naar het Vrouwencentrum gingen, zie je nu als oppas-oma’s nog wel eens in het dorp met een kinderwagen of een peuter bij de hand.

Nico van Zijl: ik ben geboren in Bunnik,1945, en getrouwd met Annemieke van Zijl - Kochen ( Utrecht,1953). We hebben drie kinderen. Ik ben bloemist en opgegroeid in een katholiek gezin. Mijn vader en moeder waren Driekus van Zijl en Hendrika van Zijl - Makker uit Eemnes. Wij waren met zes kinderen thuis; Piet, Nico, Jeanne en Greet (tweeling) Harry en Ria. Onze boerderij Ter Hul is een historische boerderij. Bij het gietijzeren hek zie je het jaartal 1502 staan. De van Zijlen, als familie, zijn hoogstwaarschijnlijk al vóór 1500 op deze boerderij te vinden geweest. ‘Een droge plek buiten de stad, in het toen nog waterige krommige Rijnsche, weg van Cothen en Langbroek’, dat was de openingszin van onze reünie op 25 augustus 2002, ter gelegenheid van 500 jaar ‘Van Zijl’ op ‘Ter Hul’ te Bunnik. Mijn vader Driekus pachtte in 1938 Ter Hul van zijn vader Pieter van Zijl toen deze overleed. Mijn grootouders waren Pieter van Zijl en Margaretha de Jong uit Blaricum. Mijn vader kocht vervolgens het hele complex Ter Hul in 1949. Zo kwam er na 117 jaar opnieuw een Van Zijl als eigenaar op Ter Hul. Mijn vader was een vereniging- en gezelligheidsmens; hij nodigde bijvoorbeeld na de kerkdienst veel vrienden uit. Ons huis leek ’s zondags bijna op een café. Tussen 1940 en '55 werden hier nog paarden en rijtuigen voor de kerkgangers gestald.  FruitbedrijvenOns fruitbedrijf in Bunnik lag aan de Parallelweg bij boomgaard de Breeje, waar nu de camping is. Het was een gebied van 12 hectare. Op de zogenoemde grote en kleine Breeje hadden we verscheidene soorten appelbomen, met helemaal achterin de perenbomen.   Als ik mee hielp op de boomgaard dan liep ik vanuit huis meteen door de weilanden naar de Breeje, naar de Parallelweg. In mijn jeugd was de Rijksweg 12, nu A12, nog aangelegd met betonplaten. Deze weg stak ik over, sprong vervolgens over een sloot, dan was ik er. Dit heen en weer lopen van Ter Hul naar de boomgaard deed ik vier keer op een dag! Op een gegeven moment werd er een kantoor gebouwd, Wijnmalen & Hausmann. Op een dag hebben werknemers mij gewaarschuwd omdat er politie in de buurt was. Het werd te gevaarlijk om 'gewoon' over de Rijksweg 12 over te steken. Dat was het moment dat ik meteen ben gestopt met het nemen van die route. Met de fiets kon ik via de fietsbrug gaan. Die lag er al in de vijftiger jaren. Ik weet nog dat deze fietsbrug een keer door een vrachtwagen was vernield. De hele Rijksweg 12 werd afgesloten voor het autoverkeer en het verkeer werd omgeleid door het centrum van Bunnik richting Utrecht.  We hadden niet alleen land in Bunnik, ook verder weg onder Laagraven in Utrecht. Daar lag 7 ‘bunder’ land. Dit land werd al in de 19e eeuw door mijn overgrootvader Pieter, samen met zijn broer Gerrit, gehuurd en sindsdien was 't in de familie gebleven. Ik zie mijn vader Driekus en mij nog met een kar, vol met fruit, dwars door het verkeer van Utrecht gaan.  Tussen Mook en Malden kocht mijn vader land met een klein boerderijtje erop. Met de tractor en een auto reden we naar Malden.  Handel in kerstbomen Driekus: 1 juli 1960. Ja, Ik zag al snel dat er niet veel boer in beide zat, maar daarentegen wel veel handel. Mijn oudste zoon Piet van Zijl kwam al redelijk snel van school, maar bleef wel de avondscholen bezoeken. Het middenstandsdiploma had hij toen al gehaald, daarna nog een vijf jarige avondschool boekhouden en wel met zeer goede cijfers en een diploma. Nico was toen nog intern op Don Bosco in Leusden. Intussen kreeg ik de kans via Bertus Peek, om een klein boerderijtje te kopen in Mook; 7 hectare met de helft van een woning, twee onder één kap. Dat land in Mook is verscheidene jaren in mijn bezit geweest. De kerstbomen werden gerooid en ik hield 61/2 hectare land over, plus een half hectare kerstdennen. Ik heb later de 6,1/2 hectare verkocht aan J. van Wees uit Malden, voor de afgraving van zand, waar ik vergunning voor had gekregen. De kerstdennen brachten toen niet veel op; ze waren het schoonhouden met de spuit niet waard. We konden daarom de sparren van dat land hier goed verkopen en één keer zelfs een paar honderd bomen voor de prijs van 60 cent!  Kerstbomen, één pagina grote advertentie overtroefde de Utrechtse kerstboommarkt! Wij waren hier als eerste kerstbomenverkopers in Bunnik! In de stad Utrecht stonden kooplui, met de duimstok in de hand, kerstbomen te verkopen voor 8 of 10 gulden! Dan dacht ik zo, bij mezelf, dat kan ik het volgend jaar ook wel doen, maar dan kunnen ze uitzoeken voor 2 gulden en 50 cent per stuk! Ik heb een grote advertentie geplaatst in verschillende kranten. Het liep gewoon storm! Ik kwam nog bomen tekort en heb er toen nog gauw wat bijgekocht. Ik heb later nog een grote partij kerstdennen gekocht voor 8 cent, dat was in Siebengewald vlakbij de Duitse grens. Daar moest wel heel wat werk voor gedaan worden, want die hele hoek moest worden plat gezaagd en wat niet gebruikt kon worden, werd verbrand. Men begrijpt dat ze toch wel stukken duurder werden dan de genoemde prijs.  Nico: Maar om de bomen op te halen was ook een verhaal op zich. Want, wat hadden we het koud! Ik weet nog goed te herinneren dat we met de tractor en een auto richting Malden reden en om de beurt op de tractor en in de auto gingen zitten. Het was een tijd dat alles langzaam ging en ook niet bepaald zonder hindernissen! De kar kon net niet door de tunnel bij Odijk. Het was veel gedoe! Maar de kerstbomen werden goed verkocht!  Geen boom meer te vinden, op naar Brabant Driekus: Enkele jaren later, waren er zo goed als geen bomen meer in Holland te krijgen. Ik ging toen met mijn vrouw op zoek in Brabant, naar een perceel kerstdennen en ik stootte op een gegeven moment achter in de bossen van het Brabantse dorp ‘Zeeland’, op een prachtig stuk land van 1 ½ hectare groot. Daar stonden 16.000 kerstdennen en ze waren al redelijk goed van grootte. Met zeer veel moeite hebben we het adres opgezocht van de eigenaar, maar niemand wist waar hij woonde. Toen bleek hij te wonen in Oudendijk bij Hoorn. Wij ernaar toe. Hier werden we in een prachtige woning met heerlijk gebak koninklijk ontvangen. We keken onze ogen uit! Al gaande weg bleek, dat hij niet alleen de 16.000 bomen wilde verkopen, maar ook het stuk land, want het  lag veel te ver van zijn huis. Eerst aarzelde ik, maar bij het tweede kopje koffie en wat gepraat te hebben, wilde ik toch weten, wat hij daarvoor dan wel niet dorst te vragen. Ik kon mijn oren echt niet geloven. Het was 7000 gulden voor de bomen plus het land! Ik verslikte mij haast in de koffie. Riek, mijn vrouw nam het woord over, en liet de man zijn zin herhalen. Het behoefde verder geen betoog. Een mens weet toch nooit waar zijn geluk kan zitten en veertien dagen later stond alles op mijn naam. Toen ik daar eenmaal land had liggen, heb ik er later nog 5 hectare bij gekocht. Dat was gewoon bouwland en verder heb ik het vol gepoot met kerstbomen. Op een gegeven moment kwam mijn boerderijtje in Mook leeg te staan. Maar al vrij spoedig was het weer verhuurd aan een ingenieur, de heer Cremer. Daarmee begint een ander verhaal. Je zult wel denken, dat kan vandaag niet meer, maar het is mij dan toch overkomen. Het verhaal van een half hectare land dat plotseling bleek te zijn verduisterd! En dat voor de aanleg van de N271, de verbindingsweg van Malden naar Venlo.  Wordt vervolgd. 

Konijnen Hoe dicht bij elkaar ligt het geluk en de rampzaligheid van het bezit van een volkstuin. Hoe onvoorspelbaar is de overvloedige oogst van de ene groente en de totale mislukking van de andere. We hebben het allemaal meegemaakt. Het begon voor ons met een tuin in huur van de gemeente Bunnik in de jaren ’70. Het was in de jaren van ETEN VAN MOEDER AARDE, de jaren van gezond eten voor jezelf en vooral voor het milieu, en dan was het eten van je eigen gekweekte groente als je de kans had de hemel op aarde.  We konden ons het goed voorstellen, al die heerlijke kroppen sla, de rode bessen, de tuinboontjes en de bieten. Vers en vol vitaminen. De tegenslagen, daar heb je als je aan zo’n tuin begint nog niet gelijk een beeld van.  Dat we te maken zouden krijgen met lange slechtweer periodes en onze ondeskundigheid. En met de gebruikelijke  aantastingen van de oogsten door ziektes, schimmels en schadelijke beesten.  Maar een treuriger jaar dan 2012 hadden we nog niet meegemaakt. We hadden het geluk dat we via loting een perceeltje van 150 m2 kregen toegewezen, vlak bij het spoor en de A12 en gingen aan de slag. Het viel dus niet altijd mee, dat zelf kweken. Het kostte veel tijd, veel meer tijd dan we gedacht hadden. We voelden ook altijd de dwang:  we moeten deze week zaaien, nu moeten we echt vandaag oogsten. Als we geen water geven gaat alles dood, dus moest het hele gezin pompen en sjouwen met de gieters. Drie weken vakantie leverde meer onkruid dan groenten op,  want minstens een keer per week moet je wiedend de tuin rond wilde je niet dat je zaaisels overwoekerd werden met o.a. kweekgras en heermoes. Doorgewinterde tuinders weten dat, wij moesten dat nog leren. Maar we hadden ook  veel plezier van het tuinieren, de opbrengsten waren vaak verrassend goed. Soms een overvloed, weggeven of toch een diepvriezer aanschaffen was de oplossing.  Er kwam na een aantal leuke jaren op ons landje een grote verandering. Bunnik  moest uitgebreid worden  met een bedrijventerrein en al gauw werden de volkstuinen daaraan opgeofferd . We kregen een nieuwe plek toegewezen. Hoewel de ligging van dat nieuwe complex heel fijn was: grenzend aan een rivierbos van het Utrechts Landschap, was die verandering niet helemaal een verbetering. De zware kleigrond op het nieuwe perceel was minder geschikt voor tuinieren zoals we het gewend waren.  Zowel het spitten als het wieden ging daar veel meer inspanning kosten. Sommige groenten deden het niet goed, waren vatbaarder dan we gewend waren voor invasies van slakken en rupsen en vreemde kevertjes die alles op aten. We kwamen er gelukkig  bijtijds  achter dat deze Bunnikse  grond heel geschikt is voor fruitteelt, vanouds is de Kromme Rijnstreek een fruitgebied. Zonder giftige bestrijdingsmiddelen kweek  je hier heerlijke aardbeien, bessen, overvloedig kruisbessen, pruimen en de hele zomer door frambozen.  We genoten van de mooie plek dicht bij de Nienhof. Vanaf het begin daar was het meer geworden dan alleen een groentetuintje er op na houden. Er naar toe gaan was anders dan naar de vroegere tuin aan de spoorweg, niet alleen een uurtje werken maar een uur in de natuur zijn in het gezelschap van vogels, padden,en soms een ringslang.   Maar dan de konijnen, je zag ze altijd in de omgeving van onze tuinen. Leuk eigenlijk, maar dan wel buiten de hekken, een enkele keer ook er binnen. Ik herinner me nog  dat ene dode jonge konijntje in mijn tuin, een knuffelkonijntje, zo schattig en zo droevig. Maar langzamerhand kwamen er meer en kwam er voortdurend schade zoals een door zo’n beest afgeknabbelde witte kool. En het werd hoe langer hoe erger, in het voorjaar van 2012  wemelde het uiteindelijk van de konijnen, zowel binnen als buiten het volkstuinencomplex, want  ook op de dichtbij gelegen sportvelden vermeerderden de konijnenfamilies zich. Hand-, korf- en voetballers zakten midden in een wedstrijd weg in vers gegraven konijnenholen. Konijnen eten uiteindelijk alles, groenten verbouwen werd zinloos. Het zag er steeds minder leuk uit op het complex, iedereen verzamelde hekwerk, schotten, plastic en gaas om alles af te schermen. Toch wisten konijnen altijd weer een gaatje te vinden waar ze door naar binnen konden om zich te verzadigen aan prille boontjesplanten, pas opgekomen sla of fijne bietenblaadjes. Vooral de jonge konijntjes werden kennelijk door hun ouders gestuurd om  onwaarschijnlijk kleine openingen in de versperringen te nemen. Tuinieren was toen voor mij daar alleen nog maar een gevecht tegen de konijnen  geworden.   Kon ik vorig jaar nog drie kilo boontjes redden, dit jaar werd de opbrengst nul. Groenten die konijnen lekker vinden zoals boerenkool, raapstelen en sla deed ik niet meer, rabarber,  prei en uien vinden ze niet zo geweldig, de bedden werden daar dus voorlopig mee ingevuld. Gelukkig houden ze niet van fruit, maar helaas wel van de bast van jonge fruitboompjes. Een medetuinder nam het gevecht met de konijnen letterlijk. Hij vertelde mij dat hij er een in zijn tuin in een hoek had gedreven en gevangen en gedood had. En thuis gebraden. Dat ging me toch wel ver. Maar ik hoopte op een vervelende ziekte onder konijnen of veel natuurlijke vijanden, opgeruimd allemaal.  Maar wat handelde die tuinder realistisch: zijn tuin leverde hem een volledige traditionele maaltijd op: aardappelen, groente, vlees. Als alle zestig leden van de volkstuinvereniging  zo’n konijn te pakken hadden genomen, wie weet waren mijn boontjes dit jaar dan gered. Maar wat een bloedige taferelen zou dat opgeleverd hebben. Toen kwam er twee keer een mailtje. Ga op een bepaalde maandagochtend niet naar je tuin: wegens jacht op de Nienhof en omgeving. Wat roofvogels of vossen niet voor elkaar kregen, na de twee jachtpartijen heb ik geen konijn meer gezien. Ik mis ze niet echt, maar er is een vreemde stilte over ons tuinencomplex gevallen.

‘Toen was er niks voor jongeren' en 'Jongeren, voorhoede van een nieuwe cultuur’ Ons jongerencentrum in de gemeente Bunnik heet ‘Jongerenwerk De Schoudermantel’. Hoe deze voormalige boerderij De Schoudermantel een jongerencentrum is geworden heeft een turbulent, maar niet minder geestdriftig verleden! De samenleving is in de zestiger jaren een beetje van de kook. Traditionele windsels werden afgeworpen, en het zelfbewustzijn van de jongeren groeit. Inspraak, medezeggenschap, democratisering en politisering zijn dè slagwoorden. Wie het oude verwerpt gaat iets nieuws beginnen.  Zo kwamen in 1973 ruim 40 jongeren bij elkaar voor de oprichting van de >Stichting Open Jongerenwerk. Het zoeken naar een plek voor jongeren werd gevonden! Zij verbouwden met veel inzet en gemeentelijke subsidie de schuur van boerderij “De Beug” in Odijk (van Anton en Lies van Wijk) en hielden daar tien jaar lang feesten. Ondertussen waren er meer jongerencentra in de omgeving ontstaan, zoals de jeugdcentra in de Barbaraschool in Bunnik (later ‘De Dolfijn’) en op de Brandweerzolder in Werkhoven (later ‘La Bamba’). De St. Open Jongerencentrum werd een samen gaan van ‘De Beug’, ‘Dolfijn’ en ‘La Bamba’ in de stichting >Open Jongerencentra Bunnik. De gemeente organiseerde ook voor jongeren. Want naast de stichting Open Jongerencentra Bunnik was er de “Raad voor Jeugd en Jongeren Bunnik” (1975). Omdat twee stichtingen die hetzelfde doel nastreefden niet handig was, volgde in 1981 een fusie, die leidde tot de oprichting van de >Algemene Jeugdstichting Bunnik (AJB). Deze stichting kon het jeugdbeleid van de gemeente helpen vormgeven en samen de professionele jongerenwerkers (in die tijd Corrie Kok, Wouter van Kouwen en Joke Rederikze) in dienst hebben. Ook andere organisaties op het gebied van jongerenwerk, zoals Yumbo, de scouting, kerkelijke jeugdclubs en de stichting Peuterspeelzalen konden zich aansluiten in een “Raad van aangeslotenen”, die samen het algemeen bestuur kozen. In de loop van de jaren bleven eigenlijk alleen stichting Open Jongerenwerk De Schoudermantel en de stichting Open Jongerencentrum La Bamba uit Werkhoven als actieve aangesloten organisaties over. Daarom besloten de AJB en de twee jongerencentra in 1994 te fuseren in de >Stichting Jeugdwerk Bunnik. De kraakactie Boerderij Schoudermantel, ‘ het punt was gemaakt’ Toen bekend werd dat het contract met jongerencentrum De Beug in 1983 af zou lopen en de eigenaars gezien hun stijgende leeftijd ermee wilden stoppen, en ook het jongerencentrum De Dolfijn in Bunnik dreigde te gaan sluiten, besloten jongeren van De Beug en De Dolfijn een andere boerderij te kraken: De Schoudermantel. Zij hadden gehoord dat de schuur hiervan leeg stond en dat de boerderij een sociaal-culturele bestemming had gekregen dus zij wilden graag dat hier een jongencentrum zou komen. De gemeente was echter meer geneigd het gebouw Dalenoord aan de jongeren toe te wijzen. Die hadden daartegen bezwaar, omdat Dalenoord midden in de bebouwde kom stond. Toen die optie ook leek te vervallen, trokken de jongeren dus naar boerderij de Schoudermantel en hingen het bordje ‘bezet’ erop! Jan (54) en Anja (51) van Schaik en Sjaquo van Houte waren met vele anderen bij het begin van De Beug en De Schoudermantel. Anja: toen het contract met De Beug afliep hadden wij geen andere plek om naar toe te gaan. Wij dachten toen: dan moeten we een nieuwe boerderij vinden! Dat begrijp je misschien nu niet, nu is er van alles voor jongeren, maar toen was er niks. Wij hadden één centrum en dat werd voor ons gevoel van ons afgepakt. Wij waren zo kwaad! Toen hoorden we van de Schoudermantel, dat die binnenkort leeg zou komen en een culturele bestemming zou krijgen, en wij besloten de Schoudermantel te kraken. Begin 1982 toog een groep van 20 jongeren naar boerderij De Schoudermantel, die behoorde aan de familie Peek. Zij woonden nog in het voorhuis, maar de schuur was vervallen en stond open, we konden er zo in. Uiteraard kwam de politie langs, en hoewel de politiemensen begrip hadden voor de jongeren, werden ze na één nacht weggestuurd. Maar de kranten stonden er vol van en het punt was gemaakt: eind 1982 verleende de gemeente toestemming om De Schoudermantel om te bouwen tot jongerencentrum. Zelf bouwen Veel geld was er niet, dus de jongeren besloten de verbouwing zelf ter hand te nemen – op basis van tekeningen van een bevriende architect. In juli 1983 begon de verbouwing, die door jongeren zelf en het project Mensen zonder Werk ter hand werd genomen. Een enorme klus waar door iedereen veel tijd in werd gestopt. Ook Sjaquo van Houte, medewerker van het eerste uur en nog steeds bestuurslid van De Schoudermantel, herinnert zich deze tijd goed. Er waren allemaal vaklui onder ons, loodgieters, elektriciens, metselaars, timmermannen. Binnen enkele maanden hadden wij het pand klaargemaakt. Er werd een stichting opgericht, de stichting Opbouw Schoudermantel, en later een stichting voor het jongerencentrum zelf, waarvan Sjaquo de eerste voorzitter werd. De trein De DJ’s van De Schoudermantel hadden behoefte aan een veilige plek voor alle apparatuur en elpees. Ze hoorden van een uitgaanscentrum in Arnhem waar de DJ-plek in een Cadillac was gebouwd die uit de muur kwam. Met wat brainstormen kwam iemand toen op het idee om een treinkop als DJ-centrum in De Schoudermantel te zetten. De oom van Schoudermantelvrijwilliger Dick Liefting had een bedrijf (“Koek”) dat treinen sloopte. Jan van Schaik en enkele andere vrijwilligers zijn daar naartoe gegaan, hebben een vrachtwagen geleend en op een platte oplegger is de treinkop naar Odijk vervoerd. De vrijwilligers hebben dagenlang de treinkop van binnen leeggemaakt, geschuurd en klaargemaakt tot DJ centrum. Marcel van der Veen maakte daarna prachtige schilderingen op de trein. Jarenlang was ‘de trein’ het symbool en het logo van De Schoudermantel. Opening Na een klein jaar van hard werken was het gebouw helemaal klaar voor gebruik en werd het Open Jongerencentrum De Schoudermantel in 1984 feestelijk in gebruik genomen. De voormalige eigenares van de boerderij, mevrouw Cor van Peek (beter bekend als tante Cor) verrichtte de openingshandeling, het doorknippen van een lint. Anja: Dat was geweldig, wij hadden veel sympathie voor deze familie. Het nieuwe centrum was ook bedoeld voor jongeren uit Bunnik, die ook hun eigen centrum De Dolfijn waren kwijtgeraakt. Jan van Schaik: Dat was een goede zaak, want door het samenwerken en samen een biertje drinken verdween de rivaliteit die er altijd was tussen jongeren uit die twee dorpen. Sjaquo: Maar het had ook wat voeten in de aarde, gezien de uiteenlopende muzieksmaken van beiden groepen. In De Beug werd meer hardrock gedraaid en in de Dolfijn niet, dat was meer disco. Maar er werden gesprekken gevoerd en het ging toch lukken. In het nieuwe jongerencentrum was er op vrijdagavond een hardrockavond, op zaterdag een band en op zondagmiddag een disco. We haalden altijd grote acts binnen voor die tijd, herinnert Sjaquo zich met trots, zoals Herman Brood, De Dijk, Margriet Eshuijs, Hans de Booij. En de opkomst was vooral op die avonden groot, soms wel 300 mensen of meer, uit de hele regio. Er kwamen ook avonden dat we ‘vol’ zaten en mensen moesten weigeren. De rest van de week was het centrum ook open, zodat de 60 vrijwilligers en de beroepskrachten zoals Corrie Kok en Piet Daalhof konden vergaderen en dingen konden voorbereiden. Brand De Schoudermantel werd gebruikt voor inloop, disco’s en hardrockfeesten, en ook werden vele landelijke bekende bands uitgenodigd, zoals Toontje Lager, De Dijk en anderen. De Schoudermantel werd een bekende plek, waar honderden jongeren op af kwamen. Alles liep op rolletjes, tot die fatale nieuwjaarsnacht van 1 januari 1985. Een – vermoedelijke – vuurpijl raakte het rieten dak en De Schoudermantel brandde tot op de grond af. Anja laat de foto’s van de brand zien, waarbij haar ogen opnieuw vol schieten. Die foto’s doen nog steeds zeer. Heel je levenswerk, je jeugd, je dorp zit er in. Ik heb erbij gestaan toen het afbrandde en heb gehuild als nooit tevoren. We waren gebroken, kapot. Weken hebben we samen bij het afgebrande gebouw gezeten, en samen gehuild, we konden het niet geloven. De gemeente kwam snel in actie en gaf vergunning en geld voor de bouw van een nieuw jongerencentrum, dat in de stijl van de oude boerderij werd opgebouwd. Er kwam opnieuw een trein in, er werden nieuwe platen aangeschaft, en de ‘tweede Schoudermantel’ kon eind 1985 van start gaan. Dat werd gevierd met een feestweek in december. Samen genieten Zowel Jan als Anja zeggen veel te hebben geleerd van hun tijd bij De Schoudermantel. Jan: Je leert samenwerken, ook met mensen die je misschien niet zo mag, je leert om te gaan met alcohol, met agressie soms ook, maar vooral: samen genieten, samen lachen en samen huilen. Anja: En het leerde me ook een belangrijke levensles over de betrekkelijkheid van dingen. We hadden zo hard gewerkt en dat was in één nacht weg! Dat gevoel van betrekkelijkheid geeft me sindsdien een bepaalde rust. Toch heeft De Schoudermantel voor Jan en Anja niet meer wat het vroeger had. Jan: Het hoeft niet zo druk te zijn als vroeger, en met al dat bier. Eigenlijk is er nu weinig te doen voor de groep van 14-18 jaar, die nu bij elkaar komen in huizen of schuren. Anja vult aan: Ja, het zou mooi zijn als de jongeren uit deze dorpen net als wij vroeger weer allemaal bij elkaar zouden komen, op één plek. Ook Sjaquo kijkt tevreden terug op zijn tijd bij het jongerenwerk. Het jongerenwerk in die tijd heeft mij veel levenservaring gegeven, die ik niet ergens anders had kunnen opdoen. Dat je weet hoe je zoiets samen organiseert, hoe je artiesten moet boeken, maar ook hoe je cement moet mixen… We waren trots op ons Jongerencentrum. Ook nu nog vind ik het belangrijk dat er een plek is waar jongeren al vroeg verantwoordelijkheid mogen dragen, en waar ze zelf dingen mogen organiseren waar zij de baas over zijn. Meer over de trein De treinkop in de grote zaal is jarenlang het boegbeeld en logo van De Schoudermantel geweest. De oorspronkelijke treinkop was een groene 50er jaren stoptrein, zoals die tot in de jaren 70 nog reden, afkomstig van een Mat46. Na de brand in 1985 is er een nieuwe treinkop gehaald. Die was afkomstig van een Blauwe Engel, de uitvoering DE2. Op de eerste treinkop, die helaas verloren ging bij de brand in 1985, stond een afbeelding van de LP hoes van Bob Seger, met paarden die door de zee rennen. Op de tweede treinkop, die nog altijd in De Schoudermantel prijkt, staat een LP hoes van Meatloaf en een afbeelding van de brandende Schoudermantel. Quotes: Rijndert van Scherpenzeel: Ik zelf heb altijd als medewerker meegewerkt en ik vond het leuk in de Schoudermantel! Bart Koenraad: Ik heb me altijd met veel plezier bezig gehouden met de Schoudermantel. Ik denk dat we er allemaal een beetje volwassen zijn geworden. Mooie tijd! Corrie van Gogh-Kok: Ik ben 16 jaar beroepskracht geweest in De Schoudermantel en de Dolfijn in Bunnik. Veel meegemaakt, maar een fantastische tijd gehad! Piet Daalhof: Ik weet nog van de kraakactie, dat we de buitenwereld lieten denken dat we Dalenoord zouden kraken. Eén vrijwilliger is er zelfs ingetrapt, die stond bij de verkeerde boerderij…. Olaf van Gool: In 1987 ben ik voor het eerst over de drempel gekomen in de schoudermantel. Toen had je nog iedere zondag disco middag. Toen ik later vrijwilliger was zijn we ook begonnen met het maken van een praalwagen voor de carnavalsoptocht van Bunnik en Odijk. Het was een mooie tijd!  

Bosch Hoeve ligt aan de Kromme Rijn ten oosten van Rhijnauwen op het gebied waar de buitenplaats Rijnsoever heeft gestaan. Er werd een klein parkje ingericht met een vijver en twee heuveltjes, vermoedelijk eind achttiende eeuw. Van 1964 tot eind 1965 kwam ik regelmatig naar boerderij Bosch Hoeve, (Rijnsoever 5), van de familie Miltenburg. Meer specifiek de tweeling Bennie en Leo Miltenburg. Ze hadden drie grotere broers waarvan de oudste broer van in de twintig de boerderij runde samen met hun vader. Meestal was ik daar op de zaterdagochtend. Ik fietste vanuit Bunnik naar Rijnauwen via de Grotelaan. Na de Grotelaan was er die tweesprong waarvan de weg rechts naar het stierestation van Van Wijk en teeltbedrijf Doeser ging. Ik ging de linkerweg op die de grote boerderij van Van Wijk passeerde aan de linkerkant en de kleinere, witte boerderij van een andere familie Miltenburg (Rijnsoever 3) aan de rechterkant. Dan lag daar dat kleine stukje bos, links, met een klein meertje in het midden, met daar direkt naastgelegen boerderij Bosch Hoeve.Vandaar dus de naam. In de winter stonden de koeien in de stal en die stal was deel van het woongedeelte van de boerderij. Die koeien, dat waren er ongeveer veertig, een gemiddeld aantal voor een melkboer van die tijd, hielpen mee met het warmhouden van de boerderij; er was geen centrale verwarming aanwezig en de woonkamer/keuken werd direct verwarmd door een kolenkachel. Een bijgelegen grote schuur had een hooizolder en tijdens de winter periode vonden daar korte “gevechten” plaats tussen en op de hooibalen die er lagen. Ik ging altijd in een overall naar de boerderij en die gaf me bescherming tijdens een van die schermutselingen op die hooizolder. We gingen wel eens “op expeditie” het weiland in. In 1964 was men net begonnen met de eerste gebouwen van de Uithof en je kon de half komplete, hoge bouwsels in de verte zien liggen. In het midden van het weiland stond een oude, houten schuur. De schuur was eigendom van een zekere Job van Schot uit Bunnik. Die oude Job had daar allerlei gereedschappen staan en op de een of andere manier waren we in staat de schuur binnen te gaan, zonder in te breken dan. Het was alsof hij die verzameling uit het oog van de rest van de wereld hield, om later, op een onverwacht moment, aan iedereen die oude ambachtelijke glorie te laten zien. Naast de boerderij lag een appelboomgaard met ster appels. Helaas zien we deze niet meer in de supermarkt. Ze waren half rood van binnen, klein en zoet. Vaak liepen daar de koeien te grazen in de zomer. Er liep een weg langs in de richting van Fort Rijnauwen. Daar gingen we vaak kijken in de zomer want de genie van het leger was daar gestationeerd. Er lag een groot meer rond die legerplaats en een populaire visplek voor de omgeving. Op bepaalde dagen kregen soldaten de opdracht een pontonbrug aan te leggen van de ene naar de andere oever, ongeveer honderd meter lang. Meestal duurde dat een ochtend en deel van de middag.  Dat kleine bosje, vlak bij de boerderij, had iets magisch. In het midden lag een piepleine meertje, die vol zat met salamanders.Soms passeerde er een groep soldaten van Fort Rijnauwen, die schoten dan een paar losse flodders af. Vaak kwamen er wandelaars langs of  fietsers, op weg naar het Theehuis Rijnauwen. In 1967 kreeg ik plots een airmail brief van Bennie en Leo waarin ze schreven dat ze nu naar Canada waren verhuisd, naar een boerderij die ongeveer vijf keer zo groot was in capaciteit als hun vroegere Bosch Hoeve. Dat was het laatste wat ik van ze hoorde. Ik ben er zeker van dat het hen goed is gegaan in het leven, daar in het onmetelijk grote, onbegrensde Canada.

Mijn vader werd persoonlijk door de grondlegger van de Vrumona, Anton van Dam, in 1950 gevraagd om in dienst te treden bij de Vrumona. Op dat moment waren er slechts een twintigtal werknemers in het bedrijf; het merendeel ervan in de direkte productie van limonade en het bottelen ervan. De bedrijfsnaam Vrumona (1953) verwijst naar het woord VRUchtenliMONAde. Sinds 1950 tot aan 1980 had mijn vader als taak de interne flow van lege tot volle fles van de fabriek zonder problemen te laten verlopen. Dat heet nu in management terminologie “the logistics manager” maar daar werd toen hetzelfde mee bedoeld als nu. We woonden vlak bij de fabriek, ongeveer 200 meter er vandaan. Mijn vader wist de hand te leggen op een huis dat oorspronkelijk vanuit Zweden naar Nederland was gestuurd, als onderdeel van de wederopbouw na WW2. Ik heb gedurende mijn huidige verblijf in Zweden diverse copieen van ons eerste huis gezien. Nou gebeurde het dat ik daar als klein jochie van zes herhaaldelijk door die fabriek heen liep. Er was niemand die hier ooit iets over zei. Zelfs tot bij de vulmachines. Iets wat nu volslagen onmogelijk is, gezien de huidige veiligheidsmaatregelen. Ik kende een van de direkteuren, dhr. Schalks, een symphatiek persoon. Er was ook een andere direkteur, dhr. Becht, waar ik nooit mee sprak. Daarentegen bezat hij een open Ferrari 250 GT waarmee hij zo af en toe plots van het fabrieksterrein verdween voor een toer in de omgeving. Op het terrein stonden houten vaten waarin vers geperst sinaalsap zat dat uit Spanje of Italie kwam voor de produktie van SiSi of B3 Sinasappelsap. Ik weet nu na al die jaren waarom dat produkt B3 heette. B3 is één van de belangrijke vitamines die het lichaam nodig heeft. Vanuit Rotterdam kwam de tankwagen met het koolzuur in vloeibare vorm, dat de bubbles maakt in frisdrank. Hoe koud dat wel was heb ik aan den lijve ondervonden. Eens zag ik een blokje ijs bij die tankwagen liggen. Er kwam een soort van verdampings rook vanaf. Omdat ik niet wist hoe koud het wel was pakte ik het beet en prompt brandde ik mijn handen met wat kleine brandplekken.  Er was een bar in de buurt van de vulmachines waar de te vol gevulde flesjes met cola of sinas werden geplaatst voor gratis consumptie door de medewerkers. Op vrijdag middag na vier uur was ik hier vaak te vinden met vrienden van school, en we dronken ons vol totdat het koolzuur ons de keel uitkwam. Soms reed ik mee met een van de vrachtwagens van de fabriek, helemaal naar Amsterdam of Rotterdam. Eén van die vrachtwagens is op de foto te zien, die met die afgeronde neus. Op diezelfde foto kun je ook – verder op - de barakken zien waar toen de direktie en de administratie was gevestigd. Later, in 1962, werd het eerste en grote kantoor gebouwd dat in 1963 werd geopend. In de periode van 1964 tot 1965 speelde ik vaak voetbal met leden van het kantoor. Dat was gedurende de lunch pauze. Ik at snel mijn lunch thuis en rende dan naar het bijgelegen grasveld waar gevoetbald werd. Van de boven beschreven set-up is weinig meer over. Alles heeft een rationalisatie ondergaan. En ik weet als geen ander wat een produktielijn is.

CAREL F. VAN ETTEKOVEN (1912 - 1976) Generatie 2 Carel Van Ettekoven, die in 1933 was getrouwd met Maria De Geest, was een man van zijn tijd. Met zijn vooruitziende blik wist hij zich prima aan te passen aan de nieuwe tijd van de versnelling en schaalvergroting van het dorp Bunnik.  Wim Van Ettekoven: Begin 20e eeuw woonden de Bunnikers nog verspreid op boerderijen en minder in de kom, het dorp. Het hield voor mijn vader Carel en zijn broer Gerrit in dat zij na schooltijd moesten meehelpen in de bakkerij, vooral bij de bezorging van brood werden zij ingeschakeld. Het brood werd uitgevent in Bunnik en in wijde omgeving. Dit kostte veel tijd. Voor al deze klanten die ver weg woonden gebruikten ze een transportfiets met een mand voorop en voor de klanten in Bunnik een duwkar. Aan het stuur hingen tassen waarin rollen beschuit en koekjes. Deze zouden anders tussen het brood in de mand beschadigen. Het was een hele zorg om alles goed bij de klanten te krijgen, vooral bij regen en wind moest je ware kunstgrepen toepassen en alles toedekken om het brood en je spullen droog te kunnen afleveren. En dan te bedenken dat in die tijd een heel brood 19 cent kostte. Mijn oom Kees, opa’s jongste zoon, weet zich nog te herinneren dat er klanten waren die iedere dag een halfje brood kochten. Zij betaalden de ene dag tien cent, en de volgende dag negen. De mensen letten toen ook al flink op de kleintjes. Hij weet nog van een klant die met een verjaardag altijd een beste bestelling deed, maar er werd wel bij gezegd: ‘bakker, de koekjes niet te groot en de gebakjes niet te klein.’ Koekjes werden per gewicht verkocht en gebakjes per stuk, vandaar. De aanschaf van een bakfiets was al een hele verbetering. Bruin- en witbrood konden netjes gesorteerd in de grote bak worden gezet met nog een laag brood er dwars bovenop en voor bij-artikelen was een aparte ruimte. Met behulp van enkele cursussen had vader zich verder in het bakkersvak bekwaamd. Voor het echte contact met vakgenoten sloot hij zich aan bij de Zeister Bakkersvereniging. Deze stond onder leiding van bakker Van Ingen. Van Ingen was geen gewone maar een herenbakker, een man met gezag. Als er vanuit de Zeister Bakkersvereniging vakcursussen georganiseerd werden, zocht men een grote en goed ingerichte bakkerij uit. Mijn vader heeft zijn aanvullende cursussen gevolgd bij bakkerij Dorresteijn aan de Hogeweg.  In 1947 nam mijn vader definitief de bakkerij over. Een jaar na opa’s dood liet hij een bakkerij achter de winkel in de Dorpsstraat 44 bouwen. Daarvoor moest geld worden geleend en vader dacht dit even bij de BOAZ- bank te doen. Dat viel echter tegen. In deze tijd hadden de agrariërs het nog voor het zeggen; in de gemeenteraad in Bunnik als ook in het bestuur van de BOAZ-bank. Dit zou in de vijftiger jaren veranderen. Nu kwamen zij nog persoonlijk in de Dorpsstraat kijken of de aanvraag wel verantwoord was. Kennelijk vonden zij van niet want ze wezen de lening af. Later heeft de directeur, de heer Gijs Van Wijgerden, waar vader min of meer mee bevriend was, de aanvraag er toch doorgekregen. Mijn vader genoot van het bouwproces. Zodra hij maar kon ging hij na zijn werk meteen door met het regelen. De bakkerij werd ingericht met een BAKO heet-wateroven met twee bakruimten, een moderne investering voor die tijd, en verder kwam er een nieuwe deegmachine en een klutsmachine. De oven werd gestookt met briketten.  We kregen het steeds drukker in de bakkerij. Na de tweede wereldoorlog kwam de bevolkingsgroei in een versnelling. Er was een babyboom, maar ook woningnood, met als gevolg dat de nieuwbouw in het dorp op gang kwam. Bunnik werd al gauw een ‘slaapdorp’ genoemd. Maar voor de bakker was het goed. Er waren in 1947 in Bunnik 6 bakkers. Bij ons werd de BAKO oven ingeruild voor een LIVAKO oven waar in één keer 156 broden in werden gebakken.  Vader was een echte broodbakker met als specialiteit: gevlochten broodjes in allerlei variaties. Hij was aangesloten bij de Nederlandse bakkersbond en ieder jaar ging hij naar de landelijke bijeenkomst ervan. In 1958 werd die gehouden in Arnhem. Als thema stond centraal de ‘parallellisatie’. De tijd dat de mensen alleen groenten bij de groenteman, vlees bij de slager en brood bij de bakker konden kopen, was immers voorbij. Met één diploma mochten wederverkopers brood, vlees, groenten en allerlei andere levensmiddelen verkopen. De opkomst van de supermarkt was daar. Het aantal verkooppunten waar men brood kon kopen breidde zich uit. Het was moeilijk personeel nog te krijgen. Overal staken de bakkers de koppen bij elkaar en ging men over op wijksanering.  Zo niet in Bunnik. Mijn vader was een vooruitstrevend man. Hij voorzag dat aan het bezorgen van brood een keer een einde zou komen en dat de winkelverkoop belangrijk zou worden. Zeker voor een bakkerswinkel als de onze, die op zo’n centraal punt in het dorp gevestigd was. Daarom liet mijn vader in 1961 de winkel met het magazijn groots verbouwen en moderniseren. Het feit dat de winkel veel drukker zou worden, bracht met zich mee dat ook de verantwoordelijkheid van de bakkersvrouw zou groeien. Het werk in de winkel, het contact en meeleven met mensen was voor mijn moeder haar lust en haar leven. Mijn moeder was ook een prima zakenvrouw. Tot op hoge leeftijd heeft zij bij ons in de winkel gestaan en nadat zij niet meer in de winkel werkte, maakte ze nog graag de kas op en telde het geld.  In 1962 staken in Bunnik enkele bakkers, waaronder ook mijn vader, de koppen bij elkaar, voor de oprichting van een inkoopvereniging voor bakkers, waarbij de initiatiefnemers in de avonduren op pad gingen om bakkers voor te lichten over de voordelen van gezamenlijk inkopen. Het werd een groot succes; op 10 januari 1962 werd de coöperatieve inkoopvereniging `Het Backershuys` opgericht. Dit initiatief is uitgegroeid tot een organisatie die ongeveer 800 leden telt. Vanuit de organisatie is ook het C.A.D., De Centrale Accountantsdienst ontstaan. Vele aangesloten bakkers laten hun bedrijfsadministratie verzorgen door medewerkers van het C.A.D. Ik ben er trots op dat mijn vader tot één van de oprichters van het Backershuys gerekend mag worden en tien jaar lid is geweest van de Raad van Toezicht. Mijn vader was een vooruitstrevend man.  Zijn zaak werd in 1966 omgezet van een éénmanszaak in een VOF, een vennootschap onder firma. De boekhouding deed hij altijd zelf. Toen hij zich al niet meer zo goed voelde vond mijn moeder dat hij de kinderen meer bij de zaak moest betrekken. Hij had al vroeg last van zijn benen. Om zich toch nog een beetje nuttig te voelen bezorgde hij ’s middags met de auto nog een wijkje buitenaf. We hoorden dat vader in de auto bleef zitten en op de claxon drukte zodat de mensen naar de auto kwamen. Soms bleef hij lang bij de mensen praten, omdat dat nog een verzetje voor hem was. Hij overleed in 1976 op 64 jarige leeftijd. Hoogtepunten in zijn bakkersleven waren de verbouwing van de winkel in 1961 en samen met moeder uitgaan met de bakkersvereniging van Zeist. 

Bestuurder en secretaris-redacteur Eind jaren 60 van de vorige eeuw, in 1968, als Betty van der Ven haar diploma van het voortgezet onderwijs heeft, zag zij zich bijna genoodzaakt om thuis de moederrol over te nemen als haar moeder komt te overlijden. Het was ook het moment om te kiezen en inzetbaar te willen zijn in een nieuwe samenleving. Zo kwam ier n 1969 in Schalkwijk de jeugd openavonden van OJA,  werd de jeugdsociëteit Casa Fina opgericht, en niet te vergeten de tumultueuze vergadering van de vereniging Aksie Groen. Als Bestuurder en secretaris-redacteur zette Betty van der Ven zich met tomeloze energie in voor een nieuwe cultuur en samenleving.  Betty, Gijsberta Johanna Maria van der Ven, was op 10 april 1950 geboren in Schalkwijk. Haar ouders waren Hendrikus Maria van der Ven en Maria Geertruida Elisabeth van der Most. Zij, als oudste van vijf kinderen, groeide op in een rooms-katholiek aannemersgezin in Schalkwijk. Zij volgde onderwijs op de MULO aan de Paus Adriaanschool te Utrecht. Daarna ging zij naar het Sint Bonifatiuscollege in Utrecht waar zij de MMS, middelbare meisjesschool, voltooide.  Meteen daarna nam zij het eindredacteurschap van het tijdschrift Jeugd en Samenleving op zich en bleek haar talent voor de Nederlandse taal. Zij is MO Nederlands gaan studeren en deed hierin met glans examen. Vanaf 1977 was zij redacteur op de afdeling cursuspakketten bij de Stichting Teleac. Van de cursus Nederlandse literatuur na 1830 had zij de eindredactie en productie. Zij is in dat jaar op zelf gaan wonen. Enkele jaren later betrok zij een woning aan het Neereind in Schalkwijk. Zij legde er een uitgebreide groentetuin aan, want tuinieren was haar liefhebberij. Koken trouwens ook; zij was lid van een kookclubje dat maandelijks bijeenkwam om recepten en de wijnen die erbij horen uit te proberen. Op tal van terreinen was Betty in Schalkwijk actief op het gebied van jeugdwerk. ‘Jongeren die het niet eens zijn met de samenleving, zien het verleden als een kolossale, onontwarbare mislukking, terwijl de toekomst in hun ogen weinig meer dan de totale vernietiging van de planeet kan brengen’. Dit schreef Margaret Mead, in haar boek ‘Culture and commitment’ en ‘Wie met iets nieuws wil beginnen, zal het oude moeten verwerpen en zich op een andere toekomst moeten richten’.  In december 1969 was in Schalkwijk het initiatief genomen tot een vorm van open jeugdwerk voor 12- tot 16-jarigen. Doel was met spel en creatieve activiteiten niet alleen de jeugd te vermaken, maar vooral het nodige bij te brengen. Onder de naam OJA (Open Jeugdavonden) bleef deze organisatie tot in 1979 bestaan. Betty was daarvan secretaris. Mede door haar initiatief was in 1967 in Schalkwijk de jeugdsociëteit Casa Fina opgericht, bedoeld als trefcentrum voor de jeugd. Daarvoor wordt De Blokhut aan de Spoorlaan gebruikt. Deze was vrijgekomen door het op non-actief stellen van de verkennersgroep. Zij zette zich als lid van de begeleidingsgroep jarenlang in voor het goed functioneren van de sociëteit. Ook van de carnavalsvereniging De Platneuzen te Schalkwijk was Betty een tijdlang secretaris. Vervolgens trad zij toe tot de Senaat van die vereniging, die mede door haar toedoen in het leven werd geroepen. De Senaat is niet alleen te beschouwen als een gezelligheidsclub van oud-bestuursleden en oud-raadsleden, maar ook als een mogelijkheid de opgebouwde kennis voor de vereniging aan te wenden, advies te geven en om eventueel hand- en spandiensten te verrichten. Voor haar inzet werd zij geëerd met het Grootkruis van verdiensten. Daar was zij erg verguld mee, want naar haar mening was het een uiting dat een dorpsgemeenschap haar eigen mensen op waarde wist te schatten.  Een nieuwe secretarispost bezette Betty in 1973 bij de vereniging voor algemeen welzijn Aksie Groen, die vooral was opgericht om de ontluistering van het polderland van Schalkwijk en Tull en ’t Waal tegen te gaan. Tijdens de tumultueus verlopen vergadering van 14 januari 1974 stelden de voorzitter en twee andere bestuursleden hun functies ter beschikking. Zij toonde lef door aan het begin de leiding op zich te nemen en bracht de vergadering tot een goed einde, waarbij het agendapunt bestuursverkiezing werd verdaagd. Dit was een prestatie van formaat voor iemand die nog geen 24 jaar was en nog nooit een vergadering had voorgezeten.  In de periode 1974-1981 was de stichting Leefbaarheid kleine kernen ’t Goy-Schalkwijk-Tull en ’t Waal actief. Betty was bij deze stichting betrokken, onder meer als secretaris. In die tijd werden vooral in Schalkwijk enkele netelige kwesties opgelost, wat mede te danken was aan haar onverflauwde inzet. De stichting verzette zich onder meer tegen de bouw door een particulier van koopwoningen in Schalkwijk. Het protest leidde tot een leefbaarheidsonderzoek voor de drie dorpen en beperkte woningbouw in elk van de drie.  In de parochie Schalkwijk werd in 1976 het zogenoemde Parochiefonds nieuw leven ingeblazen. Betty was als secretaris hierbij nauw betrokken. Dit fonds was in december 1961 ingesteld ter stimulering van een jaarlijkse bijdrage aan de parochie, later bekend als Actie Kerkbalans. Het fonds was echter een slapend bestaan gaan leiden. Bij de heroprichting werd een Parochieraad tot doel gesteld als het begin van de democratisering. De organisatie hield automatisch op te bestaan toen in 1979 een nieuwe bestuursstructuur werd ingevoerd en het kerkbestuur plaatsmaakte voor het parochiebestuur en een parochievergadering. Van de laatste werd Betty meteen lid. In de parochie Schalkwijk was het kerkbestuur lange tijd tevens schoolbestuur. In 1976 veranderde dat en kwam er een aparte Katholieke scholenstichting Michaelparochie. In 1983 werd Betty voorzitter. Dit mag als een unicum worden beschouwd, want zij had als ongetrouwde zonder kinderen geen binding met het onderwijs.  Gedurende vele jaren verrichtte Betty belangeloos tal van werkzaamheden voor het weekblad De Bazuin, een landelijk opinieblad voor geloof en samenleving, cultuur en spiritualiteit. Sinds 1975 was zij lid van de Commissie Welzijnszaken van de gemeente Houten. Zij was politiek actief voor de fractie Schalkwijk van de Katholieke Volkspartij in de raad van Houten. Voor die fractie stond zij zelfs op de kandidatenlijst voor de verkiezing van 1974. Landelijk voelde zij zich meer tot D66 aangetrokken. Later werd zij daarvoor ook gemeentelijk actief. Betty van der Ven verleende ook geruime tijd haar medewerking aan de redactie van het tijdschrift van de Historische Kring Tussen Rijn en Lek.  Niet alleen voor verenigingen en instellingen stond Betty altijd klaar, maar ook voor iedereen die een beroep op haar deed. Zij was een duizendpoot. Haar geliefd dorp Schalkwijk stond centraal, maar zij keek met grote belangstelling en met graagte over de grenzen heen. Zij leefde voor haar idealen en heeft zich voor alles met hart en ziel ingezet voor een menswaardiger samenleving. Het is daarom niet vreemd dat Betty enkele malen de Communiteit van Taizé in Frankrijk bezocht om er met andere jongeren inspiratie op te doen, om binnen de eigen kerken naar de eenheid van de christelijke kerken te streven en zich toe te leggen op de maatschappelijke taken van de christenen. In die lijn is het niet verrassend dat zij op 8 mei 1985 in Den Haag aanwezig was bij de eerste manifestatie van de Acht Mei-Beweging, een stroming van een aantal katholieke organisaties en particulieren in ons land, die vanuit de behoefte om het andere gezicht van de kerk te tonen elkaar wilden bemoedigen. Aanleiding was het bezoek dat de paus later dat jaar aan Nederland zou brengen. Even vanzelfsprekend was haar lidmaatschap van de Pax Christi vredesbeweging.  Betty was doortastend en geëmancipeerd. Daar hadden weinigen moeite mee, want zij had bovenal iets ontwapenends. Haar warme aandacht voor mensen, eerlijkheid, volledige inzet en haar heldere, rake en geestige spreektrant die niemand en niets spaarde, waren haar kenmerken. Daarnaast was zij een gezelligheidsmens, die op vaste adresjes zomaar binnen kon vallen, ook al was het laat geworden.  Op 1 juli 1985 overleed zij op 35 jarige leeftijd in het Sint Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, en werd op het parochiekerkhof van haar woonplaats Schalkwijk begraven. Een plotseling herseninfarct maakte plotseling een eind aan haar leven.  Auteur: P.M. Heijmink Liesert

Kom je door Langbroek dan kan je een Gerrit Achterbergstraat of een Gerrit Achterpad aantreffen. Ook is er een Klein Jagersteinstraat, een straat die is genoemd naar de boerderij waar Achterberg opgroeide. Waarom zoveel aandacht in Langbroek voor Gerrit Achterberg?  Gerrit Achterberg wordt als een van de grootste dichters van de 20e eeuw gezien en hij groeide op in Langbroek. De familie Achterberg woonde al eeuwen in Langbroek en was lid van de Gereformeerde Bond van de Nederlands Hervormde Kerk. De vader van Gerrit vervulde diverse functies in Langbroek, zoals ouderling, kerkvoogd, schoolbestuurder en wethouder van Langbroek. Pas na 2000 wordt er meer over Gerrit Achterberg in Langbroek gesproken. Waarom? Maarten van Rossem (2018) zei het eens heel scherp: 'Gerrit Achterberg, hij is een moordenaar en hij is één van Nederlands beste dichters'. Dat Achterberg een vrouw vermoordde was natuurlijk lang een groot taboe in een klein dorp als Langbroek met een sterk protestant-christelijk karakter. Men keek in Langbroek wat ‘anders’ tegen de dichter Achterberg aan, dan men dat in de rest van het land deed. De dichter heeft – en dat is ook begrijpelijk – nooit over zijn leven willen praten en zei ooit tegen zijn vrouw Cathrien dat alles na zijn dood openbaar gemaakt zou worden. In een periode van zware overspannenheid doodde hij in 1937 in Utrecht zijn hospita; aan de andere kant was Gerrit Achterberg een gevierd dichter, want zijn gedichten kregen veel aandacht. Volgens Hazu (1980) was Achterberg tientallen jarenlang de meest gelezen en geprezen dichter van Nederland. Gerrit Achterberg werd op 20 mei 1904 in Langbroek geboren en was het tweede kind uit een gezin van acht kinderen. Hij werd in het koetsiershuis achter de orangerie van kasteel Sandenburg geboren. Toen zijn vader als koetsier rugklachten kreeg, zorgde graaf van Lynden van Sandenburg van het landgoed ervoor dat de familie Achterberg de boerderij Klein Jagersteyn aan de Langbroekerwetering  kon pachten. Als kind van 5 jaar viel Gerrit uit de hooiberg van Klein Jagersteyn en kermde toen vreselijk, zei zijn jongste broer Henk eens tegen me. Men denkt dat hij toen een hersenbeschadiging opliep. Gerrit ging naar de openbare school in Langbroek, omdat er tot 1922 geen christelijke school was. Hij stond bekend als een goede leerling en mocht verder leren. Hij ging o.a. naar de Jan van Nassaukweekschool in Utrecht en werd onderwijzer. Hij gaf daarna les in Opheusden en stond erom bekend dat hij maar moeilijk orde kon houden en eigenlijk ook niet hield van het onderwijzersvak. In Opheusden schreef hij ook zijn eerste gedichten, die hij opstuurde aan diverse bladen.  Het in 1931 verschijnen van zijn bundel Afvaart, werd in de literaire wereld als een belangrijke gebeurtenis gezien. In 1924 leerde hij zijn latere vrouw Cathrien van Baak kennen. Enkele jaren later - 1930 - stopte hij als onderwijzer in Opheusden en ging op een school in Den Haag werken. In 1933 stopte hij als onderwijzer, omdat hij alleen nog maar dichter wilde zijn. In 1929 had Achterberg zich verloofd met Bep van Zalingen, maar onder druk van haar vader kwam rond 1932 een einde aan die relatie. Gerrit was in die tijd herhaaldelijk agressief en zijn vader zocht voor hem medische hulp. Meerdere keren werd hij in klinieken opgenomen. In 1935 wordt hij op voorspraak van graaf van Lynden medewerker van de Landbouw Crisis Organisatie in Utrecht. Hij krijgt de opdracht mee het vee te tellen. In Utrecht woont Gerrit in de Boomstraat 20bis. De ontstane relatie met zijn hospita liep fataal af. Op 15 december 1937 doodde Achterberg zijn hospita en verwondde haar dochter. Dit alles had tot gevolg dat Achterberg vanwege problemen met zijn ‘geestelijke vermogens’ door de rechter als ontoerekeningsvatbaar werd verklaard en vervolgens jaren in verschillende psychiatrische instellingen doorbracht. In 1943 zocht hij weer contact met Cathrien van Baak, waarmee hij in 1946 trouwde. In 1955 wordt zijn tbr beëindigd. De tbr van Achterberg duurde zo lang, omdat hij verdrong wat hij in 1937 had gedaan. Voor Achterberg was de gebeurtenis waarbij hij een vrouw doodde, altijd een taboe (Heesen en Jansen, 2001). In 1953 was Achterberg met zijn vrouw naar Leusden verhuisd, waar hij op 17 januari 1962 ’s avonds onverwacht aan een hartaanval overleed. Gerrit Achterberg werd op de begraafplaats Rusthof in Leusden begraven. Zijn vrouw overleed in 1989 en werd bij Gerrit in het graf begraven.  Als dichter schreef Achterberg ook diverse gedichten die met Langbroek te maken hebben. Gerrit Achterberg ontving belangrijke literaire prijzen voor zijn werk, zoals o.a. de P.C. Hooftprijs (1950) en de Constantijn Huygensprijs (1959). Volgens Hazu (1980) wist Achterberg dat hij een groot dichter was die in zijn nabijheid eigenlijk geen andere dichter kon tolereren. Het is dan ook niet vreemd dat de in Doorn wonende Simon Vestdijk hem ‘Het zondagskind in onze letteren’ noemde.  LITERATUUR - Hazu, W. (1980). Gerrit Achterberg 1905- 1962. Vrij Nederland, 10 mei 1980. - Heesen, H. en Jansen, H. (2001). Pen in ruste. Schrijversgraven in Midden-Nederland.  . Van Rossem, M. (2018). 'Gerrit Achterberg, hij is een moordenaar en hij is één van Neerlands beste dichters'. RTV Utrecht, 1 november 2018. Baarn: Uitgeverij de Prom. - Het Gerrit Achterbergpad. Een zogenaamd klompenpad. Voor meer info: VVV Kromme Rijnstreek Wijk bij Duurstede https://www.vvvkrommerijnstreek.nl/nl/routes/1624981507/klompenpad-gerrit-achterbergpad - Het leven van Gerrit Achterberg. Voor meer info: Koninklijke Bibliotheek https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/dichters-uit-het-verleden/gerrit-achterberg-1905-1962/het-leven-van-gerrit-achterberg  

Voor, tijdens en na de oorlog 40-45 was het voor veel mensen in Cothen moeilijk om rond te komen. Dit kwam door de economische crisis in de periode 1930 – 1940. Veel mensen werkten in de agrarische sector; sommige in vaste dienst, de meeste als daggelder. Vaak waren ze overgeleverd aan de willekeur van hun baas. Het gezin van een daggelder had niets te besteden. Kinderen van 12-13 jaar moesten vaak al snel gaan werken om de kost te verdienen. Zo kregen de ouders een kaas vooruit, met als gevolg dat de ouders zich verplicht voelden om hun kind een jaar voor een hongerloontje te laten werken onder slechte omstandigheden. Het vee moest rond 5 uur uit de wei gehaald worden om gemolken te worden. Deze kinderen konden dat wel doen in weer en wind, en in de boerderij was zo’n hulpje ook welkom. De daggelders hadden  s ’winters geen werk. Ploegen, fruit plukken, gras en koren maaien was alleen zomers en in de herfst aan de orde. Op een dorp hadden veel mensen een volkstuintje waar aardappelen en groente geoogst werd. Mest voor het land kwam uit de gierput, een riool aansluiting was er niet. Als de kostwinner dan ook nog kwam te overlijden, was het een ramp voor het gezin. Sociale voorzieningen waren er niet.  Wie tot een kerkgenootschap behoorden kreeg in sommige gevallen enige steun; via het Armbestuur of Diaconie, of waren op welwillende buren aangewezen. Toen onze buurman enkele maanden voor de bevrijding op 32 jarige leeftijd kwam te overlijden en de buurvrouw eind 1944 bevallen moest van haar 5e kindje, kwam zij ook in de financiële problemen. Een boer die zeer bemiddeld was met 2 boerderijen was Armmeester en zijn taak was om bovengenoemde mensen hulp te verlenen, via het Armbestuur van de kerk.  Na de oorlog moesten via minister Lieftink mensen aantonen dat het geld, wat zij verdiend hadden in de oorlog, legaal was, en kon men de bankbiljetten bij een bank inleveren voor nieuw geld. Aan de hand van de hoeveelheid ingeleverde oude bankbiljetten kon de belasting als nog een aanslag opleggen. De bovengenoemde Armmeester had waarschijnlijk iets te veel zwart geld en probeerde verschillende malen bij de weduwe het zwarte geld te dumpen. De weduwe werd gewaarschuwd door een manufacturier die haar adviseerde geen bankbiljetten aan te nemen, maar het karige armengeld in munten aan te nemen.  Het Armbestuur ging zelfs een stapje verder. Het ging in conclaaf met de pastoor van Cothen en die van Werkhoven of er misschien een man voor haar zou zijn, die dan met haar zou huwen en het toen rijke Armbestuur zou ontlasten met de toelage. Na informatie van de Weduwe bleek de aanbevolen man niet helemaal normaal te zijn, zodat het plan van het Armbestuur in duigen viel. Maar niet getreurd in Cothen was ook wel iemand te vinden als kostwinner en nieuwe vader voor het gezin, zodat het Armbestuur uit de kosten was en de weduwe na enige tijd 4 kinderen extra had.  Bijgaand een foto van Diaconie huisjes aan de Dorpsstraat, terwijl de RK kerk enkele panden in eigendom had zodat uit de baten de mensen in nood verzorgd konden worden, met of zonder onbaatzuchtige bestuurders.  Gelukkig is er na de oorlog het een en ander veranderd door sociale zaken, weduwe en wezen rente werd verstrekt door de overheid en ook kinderbijslag. Ook is het verschil in beloning later gelijk getrokken, want arbeiders b.v. uit de Kromme Rijn streek, verdienden minder voor hetzelfde werk als mensen van de Utrechtse Heuvelrug. Vaak werd gedacht dat mensen van het platte land in ’t Kromme Rijngebied zelf wel een groente tuintje hadden op hun eigen terrein. Die konden daar natuurlijk gratis hun aardappels en groenten halen. Dat daar ook voor gewerkt moest worden was niet aan de orde.  De arbeiders klasse kregen het na de oorlog nog op een andere manier beter. Door de mechanisatie in het boerenbedrijf, mede door het Marchall plan, verdwenen de paarden en landbouw machines kwamen er voor in de plaats. Veel “boerenknechten” moesten zich omscholen, en  gingen in de bouw en elders werken. Alleen bij de fruitbedrijven hebben seizoen werkers nog extra inkomsten. Ook het vak onderwijs werd beter aangepakt.  In de Betuwe en Bommelerwaard is er veel werk verzet door Cothenaren in de bouw, ten behoeve van de wederopbouw na de vele verwoesting als gevolge van de oorlog. In Cothen zijn er 4 gezinnen geëmigreerd, 2 naar Canada 2 naar Zuid Afrika, enkele jonge mensen ook naar Canada en Zuid Afrika. Voorlopig is een en ander behoorlijk veranderd in Cothen maar ook ten goede gekeerd.                                                                                                                                              

Met het toenemende autoverkeer en de komst van snelwegen begint de ANWB in 1946 met een wegenwacht. Motoren met zijspannen rijden vanaf dat jaar langs de snelweg om gestrande automobilisten te helpen. Rond 1960 worden de motoren vervangen door ‘gele besteleenden’, een ‘lelijke eend’ met laadruimte. Ook opent er een wegenwachtstation in Delft. Patrouilleren hoeft niet meer, met de mobilofoon worden de wegenwachtauto’s voortaan naar het pechgeval gestuurd. Dat werkt zo goed dat er ook wegenwachtstations komen in de Haarlemmermeer, ’t Harde en in Houten.  Het Houtense wegenwachtstation wordt op 28 april 1964 geopend door burgemeester Albers Pistorius. Het ligt langs de snelweg A12 van Den Haag naar Duitsland bij de afslag Houten. Op deze plek is ook het buurtschap Steenoven gelegen.  Het wegenwachtstation helpt vanuit Houten de automobilisten in Midden-Nederland. In het eerste jaar is het Houtense wegenwachtstation alleen tussen 7 en 23 uur geopend en zondag nog minder. Vanaf april 1965 wordt er dag en nacht hulp verleend. Op het wegenwachtstation zitten twee centralisten. Deze mensen komen uit de omliggende plaatsen zoals Amersfoort, Zeist en Nieuwegein. Ze beschikken over de modernste middelen, waarbij de 40 meter hoge antenne voor het mobilofoonverkeer het opvallendste is. Daarnaast is het wegenwachtstation een vaste rustpost voor de wegenwachters die constant op de weg zijn. De wegenwachters op de snelweg lossen veel problemen zelf op, zoals banden verwisselen en startproblemen. Maar als een auto niet kan rijden wordt de garage van gebroeders Van Lingen ingeschakeld. Deze broers zijn geboren in Steenoven en hebben dus vanaf het begin contact met de wegenwachters. Maar tevens hebben ze een garage aan de Herenweg in Houten. Door de rechtstreekse verbinding van Houten met de snelweg kan binnen enkele minuten de autoambulance de snelweg opgaan. Van Lingen sleepte de auto dan naar Houten en repareerde het defect. Vaak ging het om bougies of om afgebroken tanden van tandwielen. Tijdens de vakantieperiode zijn er soms zoveel auto’s dat deze op Het Plein in Houten worden geparkeerd. De gestrande automobilisten verblijven dan enkele uren in Houten, maken een wandeling of gaan wat eten. In de garage zijn dan meer dan 25 monteurs aan het werk. De meest bijzondere melding komt voor in het eerste jaar van het bestaan van het wegenwachtstation. Op vrijdag 13 november 1964 komt er ’s middags het bericht binnen dat er een straaljager is neergestort bij Leersum. Er wordt een wegenwachter naar toe gestuurd die samen met de brandweer de stoffelijke resten van de piloot uit het brandende vliegtuig weet te halen Verhuizing naar Lexmond In de jaren 70 worden de werkzaamheden voor de wegenwacht minder, omdat auto’s technisch steeds beter functioneren. Ook komen er plannen om de snelweg A27 van Breda naar Almere door te trekken. Deze wordt dwars door de afslag Houten en het wegenwachtstation heen gepland. De ANWB verhuist naar Lexmond, waar in 1972 een nieuw station opent. Het Houtense wegenwachtstation sluit en wordt afgebroken. Dat geldt ook voor het buurtschap Steenoven. Op de plek van het wegenwachtstation en buurtschap is tegenwoordig knooppunt Lunetten gelegen.