https://www.dorpsverhalenkrommerijn.nl/tijdperk/tijdperk_wederopbouw-koude-oorlog-1946-2000


Nieuws:


Uitgelichte vensters:

Toen in 1939 de politieke en militaire spanningen in Europa hoog opliepen, besloot de Nederlandse regering in augustus van 1939 tot algehele mobilisatie. Nederland bereidde zich voor op een eventuele oorlog met Duitsland. De Grebbelinie werd op het laatste moment als hoofdverdedigingslinie ingericht en alsnog aangepast, maar ook de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd in stelling gebracht. Zo ook Fort bij Rijnauwen bij Bunnik. Kapitein Klaas Brouwer van het 28e Regiment Infanterie moest zich vanuit zijn kazerne in Assen via het Centraal Station in Utrecht naar Fort bij Rijnauwen begeven. Het fort moest in gereedheid worden gebracht voor eventuele oorlogshandelingen. Bij aankomst bleek dat nog geenszins het geval te zijn. Er was veel werk te doen. In de omgeving van Fort bij Rijnauwen, het gebied tussen de verschillende andere forten in, werd een hoofdweerstandsstrook aangelegd voorzien van granaatvrije groepsschuilplaatsen. Door de betrekkelijk hoge ligging kon dit gebied niet onder water worden gezet. Ook werden er in dit gebied kazematten gebouwd met een gietstalen koepel erin voorzien van een mitrailleur. Op Fort bij Rijnauwen verscheen er ook een exemplaar gericht op het Rijnsoever, de weg waarlangs verwacht werd dat de vijand het fort zou benaderen. Ook werden op de hoek van het Rijnsoever en de Zandlaan  vechtwagen versperringen aangelegd. De zogenaamde 'aspergeversperringen' zo genoemd omdat de immense stalen balken als asperges uit de grond staken. Enkele jaren geleden is de markering weer aangebracht op het Rijnsoever waar ze origineel gestaan hebben. Op de Rhijnauwenselaan, vlak voor de Provincialeweg werd zo'n versperring ook aangebracht. Op het buitenfort van Fort bij Rijnauwen (parallel aan het huidige wandelpad daar) werd een groepsnest ingericht compleet met schuilplaatsen van gewapend beton. Vanaf de Kromme Rijn, halverwege de Rijnsoeverbrug en het theehuis, werd in het weiland in de vorm van een zaagtand richting de Rhijnauwenselaan een tankgracht gegraven. Aan de oostkant schuin aflopend, maar aan de west kant steil oplopend om vijandelijke tanks vast te laten lopen. De tankgracht ligt er nog steeds en vanuit de lucht is de loop ervan nog goed te zien op Google Maps. Op 13 mei 1940 viel de Grebbelinie en het Nederlandse leger trok zich terug op de Nieuwe Hollandse Waterlinie en dus ook op Fort bij Rijnauwen. Maar gelijktijdig hiermee capituleerde Nederland en spoedig viel Fort bij Rijnauwen in Duitse handen. Het Duitse leger nam het fort vooral in gebruik als opslagplaats van wapens en munitie en het grote open binnenterrein, het terreplein, werd oefengebied voor geval dat ze betrokken zouden raken bij gasaanvallen tijdens gevechten. Daarvoor groeven ze op het binnenterrein loopgraven waarvan resten nu nog in het terrein zichtbaar zijn. Ook werd een luistertoestel opgericht waarmee de Duitsers vijandelijke vliegtuigen konden opsporen en herkennen. Het stond vlak voor de voormalige fortwachterswoning. De huidige Stayokay, toen ook al jeugdherberg, werd door de Duitsers gevorderd en in het huidige Theehuis Rhijnauwen werden Duitse soldaten ondergebracht. De meest zwarte bladzijde van de geschiedenis van Fort bij Rijnauwen moet dan nog komen. In de loop van de eerste oorlogsjaren ontstaat verzet onder de Nederlandse bevolking tegen de vaak onmenselijke maatregelen die door de bezetter worden getroffen. Door infiltratie in verzetsgroepen en door de contra spionage, het beruchte England Spiel, lopen veel verzetsmensen tegen de lamp en worden opgepakt. Ze zitten eerst elders in Nederland gevangen, maar worden ten slotte overgebracht naar een van de twee gevangenissen in Utrecht: aan de Gansstraat of aan het Wolvenplein. De gevangenen kwamen daar voor het Feldkriegsgericht, dat zitting had in deze gevangenissen. Daar werd  uiteindelijk de definitieve straf uitgesproken en vastgesteld. Enkele dagen daarna werd het vonnis voltrokken op het binnenterrein van Fort bij Rijnauwen. Gebonden aan een houten paal met of zonder blinddoek om. Zo stierven voor een Duits vuurpeloton daar een kleine honderd verzetsmensen. Soms bestaande uit complete groepen, een enkele keer een individueel persoon. Maar altijd meerdere tegelijk. De fusillades vonden meestal vroeg in de ochtend plaats. Vlak na zonsopgang, zo wisten omwonenden enkele jaren geleden nog uit eigen herinnering te vertellen. Na de oorlog werd de plek van de fusillades al vrij snel bezocht door nabestaanden. Maar pas vanaf 1980 worden hier jaarlijks al deze verzetsmensen die hun leven gaven om een ander te redden herdacht. 'Opdat wij nooit vergeten'. April 2025 Foto 1: groepsschuilplaats type P op buitenfort Fort Rijnauwen Foto 2: resten van tankgracht ter hoogte van Rhijnauwenselaan Foto 3: herstelde aspergeversperring op Rhanuwenselaan

Met de ontginning van Oud-Wulverbroek en Vechterbroek in de 12e eeuw verschijnt er een mottekasteel langs de huidige Oud Wulfseweg. Dit ‘ontginningskasteel’ is vermoedelijk rond 1200 of mogelijk eerder gebouwd.  Veel is van dit kasteel niet bekend. Er zijn alleen archeologische aanwijzingen die gecombineerd kunnen worden met schriftelijke bronnen. Zo zijn bij de sloop van het buitenhuis Oud-Wulven in de jaren na de Tweede Wereldoorlog brandsporen van een houten bouwwerk gevonden. Hieruit blijkt dat dit mottekasteel door brand is vernietigd.  Tegelijkertijd werden in 1954 kloostermoppen gevonden van de toren van het tweede kasteel. Hierdoor weten we dat dit stenen kasteel ergens rond 1250 is gebouwd. De familie Van Wulven is de vermoedelijke bouwer van het eerste kasteel. In het jaar 1246 is er waarschijnlijk een afsplitsing van de familie geweest die zichzelf Hondermark noemde en in dit nieuwe kasteel Oud-Wulven ging wonen. In 1372 wordt Herman van Lockhorst eigenaar van Kasteel Oud-Wulven en het gerecht Oud-Wulven. In de periode erna zijn er verschillende eigenaren van naam, waardoor we kunnen aannemen dat het kasteel een plaats was dat er toe deed. Rond het kasteel ontstond een buurtschap met boerderijen.  In 1634 wordt de ambtsheerlijkheid Oud Wulven en Waijen gekocht door Johan van Toll, een rijke Utrechtse burger. Het kasteel uit 1250 wordt afgebroken en er komt een woontoren. Deze krijgt bovenin een extra toren met koepel en rond de begane grond wordt aarde gestort. Hierdoor lijkt het of het buitenhuis op een heuvel staat. Dit is in 1640 gereed. Het huis is vooral bedoeld voor de zomermaanden, zodat de eigenaar de stad kan ontvluchten. Daar is de lucht vies en zijn regelmatig ziekten. Tegelijkertijd wordt er een hofstede gebouwd dat tegenwoordig in een andere vorm nog bestaat. Deze hofstede heet sinds 1910 Jeannette-Oord en staat op de Oud Wulfseweg 10. Ook wordt er een oprijlaan gemaakt naar het zandpad tussen Utrecht en Houten, waar ook een poortwachterswoning komt. Verder verschijnt er op het terrein een koetshuis. Johan Rothé Een bijzondere bewoner van het buitenhuis tussen 1658 en 1671 is Johan Rothé. Hij was prediker van de Vijfde Monarchist. Hij wist indruk te maken op de Engelse koning en werd in de Engelse adelstand verheven. Hij trouwde in datzelfde jaar in Goring House, de voorloper van Buckingham Palace. Sir John en Lady Rothé vestigden zich op hun buitenhuis Oud-Wulven. Vanuit dit ‘hoofdkwartier’ bereidde hij zich voor op het naderende duizendjarig vredesrijk. Na bewoner Rothé kwam het huis in handen van andere elite. Diverse bestuurders uit Utrecht worden achtereenvolgens eigenaar van Oud-Wulven en kunnen dan de stad ontvluchten en genieten van de frisse buitenlucht.  Familie Testas In 1790 komt het huis Oud-Wulven in het bezit van de familie Testas. De bovenste verdieping, de zolder en de torenkoepel worden afgebroken. De zolder van het nieuwe dak wordt als duivenhok in gebruik genomen. De hofstede wordt het nieuwe verblijf van de familie en het kasteel raakt als woonverblijf op de achtergrond. Bewoner Charles François Testas is in 1898 een van de eerste autobezitters van Nederland en de eerste van de provincie Utrecht. Hij heeft zelfs twee auto’s in zijn bezit en is bestuurslid van de Koninklijke Nederlandse Automobiel Club. Zijn auto’s staan geparkeerd in de voormalige stal van het koetshuis. Testas organiseerde toertochten door Nederland.  Wanneer in 1910 de boerderij wordt verkocht aan de Vereniging Hulp voor Onbehuisden in Amsterdam is het buitenhuis Oud-Wulven volgens de journalisten van de krant een ‘oude middeleeuwse kapel’. In 1939 is Oud Wulven in zo’n slechte staat, dat er een restauratieplan wordt opgesteld. In 1947 wordt met de restauratie begonnen, maar door een storm waait de toren nog datzelfde jaar om en wordt besloten om het huis Oud-Wulven te slopen. De laatste resten worden in 1957 verwijderd. In de gevel van het Houtens gemeentehuis is een gerestaureerde poort van kasteel Oud Wulven te zien.  

Onderduikers bij familie Coronel Pokorny In de Tweede Wereldoorlog waren in het huidige gebied van de gemeente Bunnik op verschillende plaatsen onderduikers ondergedoken. Een van die plaatsen betreft een huis aan de Weg naar Rhijnauwen. De weg hoorde toen bij Bunnik, de huizen aan de rechterzijde van de weg bij de gemeente De Bilt, maar tegenwoordig is het ook Bunniks grondgebied. De weg is een van de toegangswegen naar het Fort bij Rijnauwen, waar zoveel verzetsmensen zijn gefusilleerd.  Aan de Weg naar Rhijnauwen stonden en staan een aantal huizen. Komende vanaf het theehuis Rhijnauwen richting Utrecht staan ze aan de rechterkant. afb. hoofdfoto Op nummer 4 N woonde de familie Coronel. De Joodse Pierre Antoine Coronel 1914 - 1945 was opgeleid als marconist voor de oorlog. Tijdens de oorlog werkte hij voor het verzet als marconist en onderhield op die manier contact met het verzet en later met het al bevrijde zuiden. De zender werd verborgen in het Onze Lieve Vrouwen Gasthuis te Amsterdam, en op 25 februari 1945 werd hij bij de zender betrapt toen Duitsers daar een inval deden. Bij het daarop volgende vuurgevecht werd Pierre Coronel dodelijk getroffen.  Pierre was getrouwd met Adriana Milada Pokorny. In maart 1941 zijn ze gescheiden, maar Milada, zoals ze genoemd werd, bleef in het huis wonen, samen met haar man. In april 1941 wordt het huis verkocht aan A. de Wit. Milada bleef er wonen, en over deze onbekende vrouw gaat dit verhaal.  Op 23 mei 1945, dus na de bevrijding, werd Milada opgepakt bij de Duits – Nederlandse grens bij Eysden in Limburg, en onmiddellijk gevangen gezet, tot 20 oktober 1945. Wat was er gebeurd? Uit de verhoren die daarna volgden bleek wat er gebeurd was.  In 1942 had Milada al een aantal onderduikers in huis. afb.4 Dat aantal was eind 1942 al gestegen tot een stuk of 14. Als je nu het huis bekijkt, van buiten en van binnen, dan is het een raadsel hoe er zo veel mensen onder konden duiken in zo’n kleine ruimte. Financieel gezien had ze het ook niet breed. In het Utrechts Nieuwsblad staan diverse malen advertenties dat ze weer iets moest verkopen. afb.2 In 1944 komt het huis steeds meer in de belangstelling te staan van de Duitsers, en Pierre, haar eerdere echtgenoot, adviseert haar om te vluchten. Dat doet ze, en ze besluit om naar Praag te gaan. Daar kwam ze oorspronkelijk vandaan. Het lukte haar echter niet om een visum van de Duitse autoriteiten te krijgen, en uit arren moede besluit ze om in de keuken van een Duitse legereenheid te werken. Dat doet ze van 1 januari tot 14 april 1945. De Duitse eenheid moet dan naar het front, en na wat omzwervingen besluit ze om na de bevrijding weer terug te gaan naar haar huis in Bunnik. Dan wordt ze dus in Limburg gearresteerd. Uit de verhoren van Milada, documenten van het Nederlands Beheers Instituut, documenten van het Militair Gezag en dergelijke blijkt het volgende: Een verklaring van Milada zelf: "Vanaf October 1942 tot October 1943 hebben bij mij in huis 19 joden ondergedoken gezeten. Mijn man en ik werkten beiden voor de ondergrondsche beweging, o.a. persoonsbewijzen vervalschen en levensmiddelenkaarten bezorgen. Tengevolge van het ondergrondsche werk moest mijn man midden 1944 onderduiken en ging in Amsterdam wonen. Daar ook ik gevaar liep door de Duitschers gearresteerd te worden ben ik op 13 December 1944 vertrokken naar mijn familie in Tsjechoslowakije. Door tusschenkomst van een oude vriendin van mij, die verloofd was met een SS-man leerde ik een persoon van de SS kennen, die mij hielp aan papieren voor Duitschland. Ik moest toen naar Duitschland vertrekken met een transport van de SS. Te Komotau/Sudetengau bestemde het transport zijn eindbestemming. Ik moest naar Praag en had daarvoor een apart visum noodig, hetwelk ik niet kon krijgen. Noodgedwongen om levensmiddelenkaarten te bekomen ben ik toen in dienst gegaan bij de SS op 1 Januari 1945 tot 16 April 1945. Na dien datum werd die afdeeling van de SS aan het front ingezet en kwam ik weer zonder werk. Ik bleef echter te Komatau tot na de capitulatie der Duitschers in Nederland. Daarna ben ik gerepatrieerd naar Eysden, waar ik geheel in het kort werd verhoord naar hier overgebracht. In maart 1945 toen ik in Duitschland was ontving ik van mijn moeder een brief, waarin zij schreef, dat mijn man in Februari 1945 bij een poging tot ontvluchting door de Duitschers werd doodgeschoten. Ongeveer een maand geleden ontving ik van mijn moeder in dit kamp een brief, als dat het lijk van mijn man was gevonden in een massagraf te Overveen.” Een andere onderduiker die alles overleefde verklaarde: "Ik heb mevrouw Milada Pokorny gekend. Een vriendin van mij was met haar man bij mevrouw Pokorny ondergedoken en op 15 januari 1942 ben ik eveneens met mijn man en kind bij mevrouw Pokorny ondergedoken. Ik ben tot April 1942 daar geweest. Ik ben daar vertrokken omdat we daar een inval kregen en we, hoewel deze goed werd doorstaan, toch bang werden daar langer te blijven. Mevrouw Pokorny heeft ons heel veel geholpen, ook bij dien inval. Bij die gelegenheid heeft ze ons op zolder verborgen; we waren toen met 12 joden daar in huis. Op een tweede keer, toen ik bij een boer in de buurt woonde (dit was omstreeks April 1943), heeft ze ons geholpen te vluchten toen daar weer invallen kwamen. Ze heeft financieel geen voordeel van ons getrokken. Ik weet niet meer precies wat we betalen moesten, doch dit was zeker niet meer dan absoluut noodzakelijk voor ons onderhoud. Later heeft ze omgang gehad met een Duitsche Militair, doch ik meen stellig, dat dit een geval van verliefdheid op de persoon betrof en geen sympathie met de Duitschers in het algemeen. Ook in dien tijd heeft ze ons nog geholpen door te zorgen voor bonkaarten enz." Een buurvrouw verklaarde: "Mevrouw Pokorny heeft gedurende den geheelen oorlog naast ons gewoond en ik heb haar heel goed gekend. Omstreeks begin 1941 merkte ik, dat er bij haar Joden waren ondergedoken. Met enkele van deze Joden kregen wij al spoedig omgang, zoodat wij daardoor ook wel wisten wat er bij Mevr. Pokorny gebeurde. Zover ik weet heeft zij de by haar ondergedoken Joden altijd goed behandeld. In voorjaar `42 of `43 (ik kan niet precies zeggen wanneer het was) was er plotseling huiszoeking bij ons, zoowel als bij haar. Wij hadden niets te verbergen, doch bij Mevr Pokornyv heeft het nogal gespannen. Zij had toen ongeveer 10 of 12 Joden in huis, die door haar op dat oogenblik werden verborgen op een zolderkamertje, waar ze niet zijn gevonden. Na de huiszoekingen hier in de buurt, werden de menschen bang en zijn toen langzamerhand vertrokken. Later, omstreeks einde 1944 is Mevr. Pokorny met een Duitscher, met wien zij toen veel omging, naar Duitsland vertrokken, waarheen weet ik niet en meer kan ik niet verklaren". En een buurman: "Ik heb Milada Pokorny heel goed gekend. Zij heeft gedurende den geheelen oorlog hier op no 4N gewoond. Zij heeft gedurende langeren tijd veel Joden in haar huis gehad. Ik meen van begin 1941 tot ver in 1943. Wij wisten dit, omdat wij haar van onze boerderij van melk en dergl. voorzagen. Voorzoover ik weet heeft zij de Joden heel goed behandeld. Op een keer bij huiszoekingen hier in de buurt, vluchten de ondergedoken Joden, onder andere, ook naar mijn woning. Ook heeft zij ze bij een huiszoeking bij haar een maal op de zolder van haar woning verborgen gehouden. Zij had veel voor de menschen (ook in het algemeen) over. Hoewel ze van haar man was gescheiden, leefde hij toch bij haar in huis. Zij heeft het door deze omstandigheid, volgens mijn meening, zeer moeilijk gehad. Dit heeft haar op het einde van den oorlog wat uit het lood geslagen en heeft ze toen omgang gehad met een Duitsch Militair. Hoe of waarom ze naar Duitschland is gegaan, weet ik niet, doch vorenmelde omstandigheid zal daar wel niet vreemd aan zijn geweest. Wij hebben haar altijd volledig vertrouwd.” En tandarts Van Lankeren (zelf een verzetsstrijder) verklaarde tenslotte: "Ik heb mevrouw Coronel-Pokorny gekend als patiënte. Ik heb haar gedurende de geheele oorlog gekend. In de jaren 1942, 1943 en 1944 heb ik in perceel Weg van Rhijnauwen 4N zoowel als bij mij thuis verschillende malen Joden behandeld. Als een Jood hier aan huis kwam voor behandeling, kwam mevrouw Coronel de eerste maal zelf mede of wel zij stuurde soms een vertrouwd persoon mede. Als het patiënten betrof met een te specifiek Joodsch uiterlijk dan ging ik naar haar (mevrouw Coronel) huis voor de behandeling. Ik heb mevrouw Coronel als absoluut betrouwbaar gekend.” De uitspraak van het Tribunaal luidde: afb. 3 Haar straf werd dus bepaald op de duur van haar internering, zodat ze in oktober 1945 als vrije vrouw weer naar huis kon. De straf kreeg ze omdat ze formeel natuurlijk wel in dienst van de Duitsers was geweest.  Na de oorlog gingen er verhalen dat Milada de boel verraden had en had aangepapt met de SS. Uit de verhoren blijkt dit iets genuanceerder te liggen. Hoewel Pierre Coronel op diverse sites geëerd wordt vanwege zijn verzet, heeft Milada Pokorny nooit de erkenning gehad die ze verdiende. Een eerherstel voor deze moedige vrouw, die in 2000 in Bilthoven overleed.

Kasteel Heemstede is in 1645 gebouwd. Het is de opvolger van de ridderhofstad die 500 meter naar het westen stond en tegenwoordig in Nieuwegein is te vinden. Kasteel Heemstede is in 1987 afgebrand en in 2002 herbouwd. Heemstede mag dan kasteel worden genoemd, het is in werkelijkheid een buitenhuis. Heemstede is ook geen kasteel met verdedigingswerken zoals we uit de middeleeuwen kennen. Beter is om het een jachtslot te noemen.  Het huis Heemstede is gebouwd in de ontginning Wulven. In 1616 koopt Adriaen van Winssen het recht in dit gebied van het gerecht Oud-Wulven, waardoor het minigerecht Heemstede ontstaat. Maria van Winssen en haar tweede man Hendrick Pieck zijn de bouwers van kasteel Heemstede. De stenen boerderij uit 1347 die al op de aangekochte grond staat, wordt afgebroken en er verschijnt een jachtslot dat in 1645 gereed is. Het wordt een indrukwekkend gebouw met torens en bijgebouwen. Voor het kasteel ligt een vaart, die wordt gebruikt om de bouwmaterialen van het kasteel aan te voeren. Diederick van Veldhuysen Met het overlijden van Maria van Winssen in 1668 komen kasteel en gerecht vanaf 1680 terecht bij de 28-jarige Diederick van Veldhuysen. Hij is een lid van een rijke familie en bestuurder in de Staten van Utrecht. Van Veldhuysen trouwt een steenrijke Amsterdamse vrouw. De tuinen van Kasteel Heemstede komen dankzij van Veldhuysen tot een hoogtepunt. De aanleg ervan in de Franse barokke tuinarchitectuur vindt plaats in de periode 1691 – 1699. Aan beide kanten van het kasteel was een oprijlaan. De tuinen van Heemstede bestonden uit een kleine tuin aan de zuidwestelijke kant en een lange tuin aan de noordoostelijke kant, die overging in een wildpark. De tuinen liepen door tot aan de Utrechtseweg en waren een bezienswaardigheid tot buiten de landsgrenzen. Er waren vijvers die waren voorzien van fonteinen. Aanwezig was een ‘schelpengrot’ met hersenkoraal. Verder was er een laan met mythologische figuren. De tuin was voorzien van exotische bomen die ondanks de Kleine IJstijd het volhielden. Op diverse plaatsen waren er moes- en fruittuinen. Bezoekers konden door de lommerrijke lanen wandelen en op bankjes rusten. Ook het huis krijgt een opknapbeurt. Zo verschijnen er schuiframen, iets dat in die tijd zeer modern is. De luiken van de ramen zitten aan de binnenzijde. De voordeur heeft een extra scharnier in de deur, zodat het een tweedelige voordeur is. In de vloertegels van de centrale hal zijn fossielen te zien. Na het overlijden in 1716 van Diederick van Veldhuysen treedt verval op van Heemstede en de tuinen. In 1723 herstelt eigenaar Essaye Gillot de tuinen. Na 1757 treedt opnieuw verval op. Kennelijk speelt geld steeds vaker een rol bij de adel, want wanneer in 1812 belasting op deuren en vensters wordt ingevoerd, worden enkele ramen dichtgemetseld. De 19e eeuw is geen goede periode voor kasteel Heemstede. Het huis wordt openbaar verkocht en verhuurd. Een van de huurders is Alexander van Rappard. Die ontdekt dat jarenlang de geboorteakte van de stad New York hier op zolder ligt. Ook in de 20e eeuw is het huis wisselend in gebruik. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het in gebruik als klooster. Er werden toen kerkdiensten gehouden voor o.a. onderduikers. De paters zitten daar tot 1947. Bij een brand in 1951 in een koetshuis komt één knecht om het leven. Het huis komt uiteindelijk in een slecht conditie en staat bloot aan plunderaars. In december 1971 wordt het gekraakt, maar ontruiming volgt vrijwel direct. De brand in 1987 De Stichting Medische Bibliotheek wordt in 1973 de nieuwe eigenaar. Deze restaureert het kasteel in het volgende jaar. Het plan was er een bibliotheek en een conferentieoord van te maken. Maar op 10 januari 1987 brandt het gebouw volledig af. Alleen enkele buitenmuren blijven staan en ook de kelder is heel. Er is geen bewijs gevonden voor brandstichting, maar voor iedereen is duidelijk dat dit het geval is. Na de brand wordt een projectontwikkelaar de nieuwe eigenaar. Die doet weinig met het kasteel en laat de ruïne verwaarlozen. Er zijn plannen om het kasteel tegen de vlakte te gooien en het gebied te herontwikkelen. Pas in 1998 keren de kansen voor Heemstede als projectontwikkelaar WCN eigenaar wordt. Het kasteel wordt volledig hersteld tussen 1999 en 2002. WCN trekt er zelf in en gaat Phanos heten. Op de begane grond wordt een restaurant gevestigd dat afwisselend een Michelinster heeft. In 2012 gaat Phanos failliet en koop Anthony Lisman het kasteel. Het kasteel wordt opnieuw opgeknapt. 

STICHTSE BEGUNSTIGER RUDOLF VAN BUNNIK 1239 Een Dominus in Bunnik, Rudolf van Bunnik, broeder van het Duitse Huis, komt in de eerste goederentransactie na de oprichting van het Duitse Huis voor. Het is een tweeledige schenking die werd uitgevaardigd in 1239. Een uitzonderlijk hoog bedrag. Wie is hij. Hij behoorde tot de top van de ministerialiteit van de bisschop en bezat de curtis in Bunnik in de 13e eeuw. Van deze bisschoppelijke vroonhof, herenhoeve met vroonland, bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, hij was zelfs naar de plaats vernoemd. Politiek en patronage De oprichting van het Duitse Huis. Met de dood van bisschop Otto III van Holland in 1249 begon een nieuw tijdperk met het Holland Huis als ondersteuning van het Duitse Huis in Utrecht, waarbij Willem II van Holland een belangrijke rol speelde. Dit verstevigde de banden tussen de Hollandse gravenfamilie en het Duitse Huis, wat cruciaal was voor de ontwikkeling van het Duitse Huis tot landcommanderij.  De vroegste bezitsvorming van het Duitse Huis in Utrecht was sterk gekoppeld aan kruistochtexpedities. De eerste verwerving van goederen betrof schenkingen van deelnemers aan de vijfde kruistocht. De kruistocht tegen opstandelingen in Drenthe stimuleerde ook de oprichting van de commanderij, en rond 1248 groeide het bezit van de orde door de kruistocht van graaf Willem II van Holland naar Aken. Deze graaf, die zichzelf Rooms koning mocht noemen, resideerde op het Haagse Binnenhof, waarmee hij zijn omgeving in Holland, Vlaanderen en Gelre overtrof en tegelijkertijd de vechttaak van het Duitse Huis ondersteunde.  Rudolf van Bunnik Zo vinden we al in een vroeg stadium van de oprichting van het Duitse Huis een eerste goederentransactie in Bunnik. Het vond plaats in 1239 en werd afgerond in 1257. Herman droeg het vruchtgebruik van zijn moederlijk erfgoed over aan zijn vader Rudolf van Bunnik, een broeder van het Duitse Huis, mogelijk om intredeschenkingen te omzeilen. Herman legateerde ook honderd mark aan het Duitse Huis na zijn overlijden, ter ondersteuning van het zielenheil van zijn voorouders èn het Heilige Land. De erfenis werd in 1243 door Splinter, ridder en bisschoppelijk rechter, als rechtmatig erkend. De naam Splinter komen we later tegen bij Beverweerd.  In 1256 droeg Aleid, de weduwe van Herman, honderd mark en acht Utrechtse ponden over aan het Duitse Huis, met een wisselkoers van 26 schellingen in een pond, wat neerkwam op 138 ponden. Een aanzienlijke schenking, groter dan eerdere donaties. In meerdere opzichten was de schenking een continuering van de stichtingsfase. Zo noemt Herman als motief voor zijn schenking de steun aan het Heilige Land. Bovendien was de Utrechtse bisschop net als bij de eerdere goederen transacties op de achtergrond betrokken. Bisschop Hendrik van Vianden bevestigde in 1255 de schenking van de honderd mark, waarschijnlijk omdat Herman kort daarvoor was overleden, maar ook omdat het erfgoed toebehoorde aan zijn curtis in Bunnik. In tegenstelling tot de vermoedelijke hof in het Lijnpad was die van Bunnik in 1239 nog wel operationeel. Dit blijkt eveneens uit het hofgerecht waarvoor Herman zijn schenking uitvoerde. Elect bisschop Otto III van Holland, eigenaar van de hof, trad daarbij op als zegelaar.  Everardus Villicus, de hofmeier op de curtis in Bunnik, was bij deze schenking van goederen ook aanwezig. Dit betekent niet dat het hofstelsel in zijn klassieke vorm met horigen hier nog volop functioneerde. Cees Dekker maakt in zijn studie over het Kromme Rijngebied aannemelijk dat die exploitatievorm in het Nedersticht in de eerste helft van de dertiende eeuw al grotendeels was ontmanteld. Mogelijk waren er nog half vrijen verbonden aan de hof en onderscheidde het takenpakket van meier Everard zich enkel nog dat van een schout door de inning van hofgeld. Van deze bisschoppelijke vroonhof bezat Rudolf van Bunnik niet enkel goederen, maar was hij ook zelfs naar de plaats vernoemd. Dat hij tot de top van de Stichtse ministerialiteit behoorde, blijkt uit het feit dat hij in de oorkonde van 1243 Dominus werd genoemd.  Vervolgens zijn er geen schenkingsacties vanuit de Stichtse ministerialiteit waarneembaar tot 1247.



Locatie